H734 אֹרַח
weg, karavaan, reizigers, wijze, wandel, gangen, baan, reiziger, baan, pad(en), pad, weg(en)
Genesis 18:11 | Abraham nu en Sara waren oud, [en] wel bedaagd; het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. |
Genesis 49:17 | Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle. |
Richteren 5:6 | In de dagen van Samgar, den zoon van Anath, in de dagen van Jael, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen. |
Job 6:18 | De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan. |
Job 6:19 | De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten op haar. |
Job 8:13 | Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan. |
Job 13:27 | Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, |
Job 16:22 | Want [weinige] jaren in getal zullen er [nog] aankomen, en ik zal het pad henengaan, [waardoor] ik niet zal wederkeren. |
Job 19:8 | Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. |
Job 22:15 | Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben? |
Job 30:12 | Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. |
Job 31:32 | De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg; |
Job 33:11 | Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar. |
Job 34:11 | Want [naar] het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden. |
Psalm 8:9 | Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeen doorwandelt. |
Psalm 16:11 | Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk. |
Psalm 17:4 | Aangaande de handelingen des mensen, ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des inbrekers; |
Psalm 19:6 | En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held, om het pad te lopen. |
Psalm 25:4 | [Daleth.] HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. |
Psalm 25:10 | [Caph.] Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen, die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. |