H784 אֵשׁ
brand, vuur(kolom enz), vurig, brandwond, (hout- enz)vuur, vuur, vuurvlam, vuurkolom

Bijbelteksten

2 Koningen 8:12Toen zeide Hazael: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israels doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen verpletteren, en hun zwangere vrouwen opensnijden.
2 Koningen 16:3Want hij wandelde in den weg der koningen van Israel; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor de kinderen Israels verdreven had.
2 Koningen 17:17Ook deden zij hun zonen en hun dochteren door het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen, en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich, om te doen dat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken.
2 Koningen 17:31En de Avieten maakten Nibhaz en Tartak, en de Sefarvieten verbrandden hun zonen voor Adramelech en Anamelech, de goden van Sefarvaim, met vuur.
2 Koningen 19:18En hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven.
2 Koningen 21:6Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde guichelarij en gaf op vogelgeschrei acht; en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; hij deed zeer veel kwaads in de ogen des HEEREN, om [Hem] tot toorn te verwekken.
2 Koningen 23:10Hij verontreinigde ook Thofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan.
2 Koningen 23:11En hij schafte de paarden af, die de koningen van Juda voor de zon gesteld hadden, van den ingang van het huis des HEEREN, tot de kamer van Nathan-melech, den hoveling, die in Parvarim was; en de wagenen der zon verbrandde hij met vuur.
2 Koningen 25:9En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur.
1 Kronieken 14:12En daar lieten zij hun goden; en David gebood, en zij werden met vuur verbrand.
1 Kronieken 21:26Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar, en hij offerde brandofferen en dankofferen. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, op het brandofferaltaar.
2 Kronieken 7:1Als nu Salomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis.
2 Kronieken 7:3En als al de kinderen Israels dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE, dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.
2 Kronieken 28:3Dezelve rookte ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had.
2 Kronieken 33:6En hij deed zijn zonen door het vuur gaan, in het dal des zoons van Hinnom, en pleegde guichelarij, en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde, en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; en hij deed [zeer] veel kwaads in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken.
2 Kronieken 35:13En zij kookten het pascha bij het vuur, naar het recht; maar de [andere] heilige dingen kookten zij in potten, en in ketels, en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder al het volk.
2 Kronieken 36:19En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke vaten derzelve.
Nehemia 1:3En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand.
Nehemia 2:3En ik zeide tot den koning: De koning leve in eeuwigheid! Hoe zou mijn aangezicht niet treurig zijn, daar de stad, de plaats der begrafenissen mijner vaderen, woest is, en haar poorten met vuur verteerd zijn?
Nehemia 2:13En ik trok uit bij nacht door de Dalpoort, en voorbij de Drakenfontein, en naar de Mestpoort, en ik brak aan de muren van Jeruzalem, dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur verteerd.

Mede mogelijk dankzij