H784 אֵשׁ
brand, vuur(kolom enz), vurig, brandwond, (hout- enz)vuur, vuur, vuurvlam, vuurkolom
Nehemia 2:17 | Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn. |
Nehemia 9:12 | En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen. |
Nehemia 9:19 | Hebt Gij hen nochtans door Uw grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn; de wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen. |
Job 1:16 | Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. |
Job 15:34 | Want de vergadering der huichelaren wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. |
Job 18:5 | Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. |
Job 20:26 | Alle duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een vuur, dat niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in zijn tent zal het kwalijk gaan. |
Job 22:20 | Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. |
Job 28:5 | Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. |
Job 31:12 | Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben. |
Job 41:10 | Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit. |
Psalm 11:6 | Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. |
Psalm 18:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
Psalm 18:13 | Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen. |
Psalm 18:14 | En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. |
Psalm 21:10 | Gij zult hen zetten als een vurigen oven ter tijd uws [toornigen] aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. |
Psalm 29:7 | De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit. |
Psalm 39:4 | Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; [toen] sprak ik met mijn tong: |
Psalm 46:10 | Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, den boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt. |
Psalm 50:3 | Onze God zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. |