H936 בּוּז
laken, smadelijk afwijzen, ten enenmale verachten, verachting, verachten
Spreuken 1:7 | De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht. |
Spreuken 6:30 | Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; |
Spreuken 11:12 | Die verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand zwijgt stil. |
Spreuken 13:13 | Die het woord veracht, die zal verdorven worden; maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden. |
Spreuken 14:21 | Die zijn naaste veracht, zondigt; maar die zich der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig. |
Spreuken 23:9 | Spreek niet voor het oor van een zot, want hij zou het verstand uwer woorden verachten. |
Spreuken 23:22 | Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. |
Spreuken 30:17 | Het oog, [dat] den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. |
Hooglied 8:1 | Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen, ook zouden zij mij niet verachten. |
Hooglied 8:7 | Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem te enenmale verachten. |