Numeri 23:7 | Toen hief hij zijn spreuk op, en zeide: Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, [zeggende]: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israel! |
Numeri 23:11 | Toen zeide Balak tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen, om mijn vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen doorgaans gezegend! |
Numeri 23:13 | Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar! |
Numeri 23:15 | Toen zeide hij tot Balak: Blijf hier staan bij uw brandoffer, en ik zal [Hem] aldaar ontmoeten. |
Numeri 23:16 | Als de HEERE Bileam ontmoet was, zo legde Hij het woord in zijn mond, en Hij zeide: Keer weder tot Balak, en spreek alzo. |
Numeri 23:17 | Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, en de vorsten der Moabieten bij hem. Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? |
Numeri 23:18 | Toen hief hij zijn spreuk op, en zeide: Sta op, Balak, en hoor! Neig uw oren tot mij, gij, zoon van Zippor! |
Numeri 23:25 | Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk noch vloeken, noch geenszins zegenen. |
Numeri 23:26 | Doch Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, zeggende: Al wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen? |
Numeri 23:27 | Verder zeide Balak tot Bileam: Kom toch, ik zal u aan een andere plaats medenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt. |
Numeri 23:28 | Toen nam Balak Bileam mede tot de hoogte van Peor, die tegen de woestijn ziet. |
Numeri 23:29 | En Bileam zeide tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen. |
Numeri 23:30 | Balak nu deed, gelijk als Bileam gezegd had; en hij offerde een var en een ram op elk altaar. |
Numeri 24:10 | Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg zijn handen samen; en Balak zeide tot Bileam: Ik heb u geroepen, om mijn vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen nu driemaal gedurig gezegend! |
Numeri 24:12 | Toen zeide Bileam tot Balak: Heb ik ook niet tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende: |
Numeri 24:13 | Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave, zo kan ik het bevel des HEEREN niet overtreden, doende goed of kwaad uit mijn [eigen] hart; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. |
Numeri 24:25 | Toen stond Bileam op, en ging heen, en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging ook zijn weg. |
Jozua 24:9 | Ook maakt zich Balak op, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten, en hij streed tegen Israel; en hij zond heen, en deed Bileam, den zoon van Beor, roepen, opdat hij u vervloeken zou. |
Richteren 11:25 | Nu voorts, zijt gij veel beter dan Balak, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten? heeft hij ooit met Israel getwist? heeft hij ook ooit tegen hen gekrijgd? |
Micha 6:5 | Mijn volk! gedenk toch wat Balak, de koning van Moab, beraadslaagde, en wat hem Bileam, de zoon van Beor, antwoordde; [en wat geschied is] van Sittim af tot Gilgal toe, opdat gij de gerechtigheden des HEEREN kent. |