2 Samuel 4:2 | En Sauls zoon had twee mannen, oversten van benden; de naam des enen was Baena, en de naam des anderen Rechab, zonen van Rimmon, den Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beeroth werd aan Benjamin gerekend. |
2 Samuel 4:5 | En de zonen van Rimmon: den Beerothiet, Rechab en Baena, gingen heen, en kwamen ten huize van Isboseth, als de dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede, in den middag. |
2 Samuel 4:6 | En zij kwamen daarin tot het midden des huizes, [als] zullende tarwe halen; en zij sloegen hem aan de vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena ontkwamen. |
2 Samuel 4:9 | Maar David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet, en zeide tot hen: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft! |
2 Samuel 23:29 | Heleb, de zoon van Baena, de Netofathiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins; |
1 Kronieken 11:30 | Maharai, de Netofathiet; Heled, de zoon van Baana, de Netofathiet; |
Ezra 2:2 | Dewelken kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Seraja, Reelaja, Mordechai, Bilsan, Mizpar, Bigvai, Rehum [en] Baena. [Dit] is het getal der mannen des volks van Israel. |
Nehemia 7:7 | Dewelke kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehim [en] Baena. [Dit] is het getal der mannen van het volk van Israel. |
Nehemia 10:27 | Malluch, Harim, Baana. |