Spreuken 28:3 | Een arm man, die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij. |
Spreuken 28:21 | De aangezichten te kennen, is niet goed; want een man zal om een stuk broods overtreden. |
Spreuken 29:5 | Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen. |
Spreuken 30:1 | De woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man spreekt tot Ithiel, tot Ithiel en Uchal. |
Spreuken 30:19 | De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd. |
Jesaja 22:17 | Zie, de HEERE zal u wegwerpen met een mannelijke wegwerping, en Hij zal u ganselijk overdekken. |
Jeremia 17:5 | Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees [tot] zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt! |
Jeremia 17:7 | Gezegend [daarentegen] is de man, die op den HEERE vertrouwt, en wiens vertrouwen de HEERE is! |
Jeremia 22:30 | Zo zegt de HEERE: Schrijft dezen zelfden man kinderloos, een man, [die] niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen; want er zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zittende op den troon Davids, en heersende meer in Juda. |
Jeremia 23:9 | Aangaande de profeten. Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich; ik ben als een dronken man, en als een man, dien de wijn te boven gaat; vanwege den HEERE, en vanwege de woorden Zijner heiligheid. |
Jeremia 30:6 | Vraagt toch en ziet, of een manspersoon baart? Waarom zie Ik [dan] eens iegelijken mans handen op zijn lenden, als van een barende [vrouw], en alle aangezichten veranderd in bleekheid? |
Jeremia 31:22 | Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. |
Jeremia 41:16 | Toen nam Johanan, de zoon van Kareah, mitsgaders al de oversten der heiren, die met hem waren, het ganse overblijfsel des volks, dat hij wedergebracht had van Ismael, den zoon van Nethanja, van Mizpa, (nadat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, geslagen had) [te weten] de mannen, die krijgslieden waren, en de vrouwen, en kinderkens, en kamerlingen, die hij van Gibeon had wedergebracht; |
Jeremia 43:6 | De mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en des konings dochteren, en alle ziel, die Nebuzaradan, de overste der trawanten, bij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, gelaten had, ook den profeet Jeremia, en Baruch, den zoon van Nerija; |
Jeremia 44:20 | Toen sprak Jeremia tot al het volk, tot de mannen en tot de vrouwen, en tot al het volk, die hem zulks geantwoord hadden, zeggende: |
Klaagliederen 3:1 | [Aleph.] Ik ben de man, [die] ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. |
Klaagliederen 3:27 | [Teth.] Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt. |
Klaagliederen 3:35 | [Lamed.] Dat men het recht eens mans buigt voor het aangezicht des Allerhoogsten; |
Klaagliederen 3:39 | [Mem.] Wat klaagt [dan] een levend mens? Een ieder [klage] vanwege zijn zonden. |
Daniel 8:15 | En het geschiedde, toen ik dat gezicht zag, ik Daniel, zo zocht ik het verstand [deszelven], en ziet, er stond voor mij als de gedaante eens mans. |