H1513 גֶּחֶל
kolen, vuurkolen, jeneverkool, kool, kolengloed
Leviticus 16:12 | Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des HEEREN, en zijn handen vol reukwerk van welriekende specerijen, klein gestoten; en hij zal het binnen den voorhang dragen. |
2 Samuel 14:7 | En zie, het ganse geslacht is opgestaan tegen uw dienstmaagd, en hebben gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder geslagen heeft, dat wij hem voor de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen heeft, doden, en ook den erfgenaam verdelgen; alzo zullen zij mijn kool, die overgebleven is, uitblussen, opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel laten op den aardbodem. |
2 Samuel 22:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
2 Samuel 22:13 | Van den glans voor Hem henen werden kolen des vuurs aangestoken. |
Job 41:12 | Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort. |
Psalm 18:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
Psalm 18:13 | Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen. |
Psalm 18:14 | En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. |
Psalm 120:4 | Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. |
Psalm 140:11 | Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan. |
Spreuken 6:28 | Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? |
Spreuken 25:22 | Want gij zult vurige kolen op zijn hoofd hopen, en de HEERE zal het u vergelden. |
Spreuken 26:21 | De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken. |
Jesaja 44:19 | En niemand [van hen] brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees [daarbij] gebraden, en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken, zou ik nederknielen voor hetgeen van een boom gekomen is? |
Jesaja 47:14 | Ziet, zij zullen zijn als stoppelen, het vuur zal ze verbranden, zij zullen zichzelven niet kunnen rukken uit de macht der vlam; het zal geen kool zijn om [bij] te warmen, [geen] vuur om daarvoor neder te zitten. |
Ezechiel 1:13 | Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve [vuur] ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort. |
Ezechiel 10:2 | En Hij sprak tot den man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul uw vuisten met vurige kolen van tussen de cherubs, en strooi ze over de stad; en hij ging in voor mijn ogen. |
Ezechiel 24:11 | Stel hem daarna ledig op zijn kolen, opdat hij heet worde, en zijn roest verbrande, en zijn onreinigheid in het midden van hem versmelte, zijn schuim verteerd worde. |