H1779 דִּין
geschil, rechtshandel, recht, oordeel, rechtszaak, geding, gericht, rechtzaak

Bijbelteksten

Deuteronomium 17:8Wanneer een zaak aan het gericht voor u te zwaar zal zijn, tussen bloed en bloed, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plage en plage, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken, en opgaan naar de plaats die de HEERE, uw God, verkiezen zal;
Esther 1:13Toen zeide de koning tot de wijzen, die de tijden verstonden (want alzo moest des konings zaak geschieden, in de tegenwoordigheid van al degenen, die de wet en het recht wisten;
Job 19:29Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is [over] de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij.
Job 35:14Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is [nochtans] gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.
Job 36:17Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden [u] vast.
Psalm 9:5Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid.
Psalm 76:9Gij deedt een oordeel horen uit den hemel; de aarde vreesde en werd stil,
Psalm 140:13Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, [en] het recht der nooddruftigen zal uitvoeren.
Spreuken 20:8Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen.
Spreuken 22:10Drijf den spotter uit, en het gekijf zal weggaan, en het geschil met de schande zal ophouden.
Spreuken 29:7De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen; [maar] de goddeloze begrijpt de wetenschap niet.
Spreuken 31:5Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere.
Spreuken 31:8Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden.
Jesaja 10:2Om de armen van het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volks te roven, opdat de weduwen hun buit worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen!
Jeremia 5:28Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak richten zij niet, [zelfs] de rechtzaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet.
Jeremia 22:16Hij heeft de rechtzaak des ellendigen en nooddruftigen gericht, toen ging het [hem] wel; is dat niet Mij te kennen? spreekt de HEERE.
Jeremia 30:13Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken