H1920 הָדַף
terugstoten, afstoten, stoten, jagen, wegstoten, verdrijven, voortstoten, uitjagen, uitstoten, afwij
Numeri 35:20 | Indien hij hem ook door haat zal gestoten hebben, of met opzet op hem geworpen heeft, dat hij gestorven zij; |
Numeri 35:22 | Maar indien hij hem met der haast, zonder vijandschap gestoten heeft, of enig instrument zonder opzet op hem geworpen heeft; |
Deuteronomium 6:19 | Om al uw vijanden voor uw aangezicht te verdrijven, gelijk als de HEERE gesproken heeft. |
Deuteronomium 9:4 | Wanneer hen nu de HEERE, uw God, voor uw aangezicht zal hebben uitgestoten, zo spreek niet in uw hart, zeggende: De HEERE heeft mij om mijn gerechtigheid ingebracht, om dit land te erven; want, om de goddeloosheid dezer volken, verdrijft hen de HEERE voor uw aangezicht uit de bezitting. |
Jozua 23:5 | En de HEERE, uw God, Zelf zal hen uitstoten voor ulieder aangezicht, en Hij zal hen van voor ulieder aangezicht verdrijven; en gij zult hun land erfelijk bezitten, gelijk als de HEERE, uw God, tot u gesproken heeft. |
2 Koningen 4:27 | Toen zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij zijn voeten. Maar Gehazi trad toe, om haar af te stoten. Doch de man Gods zeide: Laat ze geworden; want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij verborgen, en mij niet verkondigd. |
Job 18:18 | Men zal hem stoten van het licht in de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen. |
Spreuken 10:3 | De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot Hij weg. |
Jesaja 22:19 | En Ik zal u afstoten van uw staat, en van uw stand zal Hij u verstoren. |
Jeremia 46:15 | Waarom zijn uw sterken weggeveegd? Zij stonden niet, omdat hen de HEERE voortdreef. |
Ezechiel 34:21 | Omdat gij al de zwakken met de zijde en met den schouder verdringt, en met uw hoornen stoot, totdat gij dezelve naar buiten toe verstrooid hebt; |