H1933 הָוָה
zijn, worden, bestaan, gebeuren, vallen
Genesis 27:29 | Volken zullen u dienen, en natien zullen zich voor u nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen zich voor u nederbuigen! Vervloekt moet hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! |
Nehemia 6:6 | Daarin was geschreven: Het is onder de volken gehoord, en Gasmu zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren, daarom bouwt gij den muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn. |
Job 37:6 | Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en [tot] den plasregens des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen. |
Prediker 2:22 | Wat heeft toch die mens van al zijn arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? |
Prediker 11:3 | Als de wolken vol geworden zijn, zo storten zij plasregen uit op de aarde; en als de boom naar het zuiden, of als hij naar het noorden valt, in de plaats, waar de boom valt, daar zal hij wezen. |
Jesaja 16:4 | Laat mijn verdrevenen onder u verkeren, o Moab! wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de onderdrukker heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, de vertreders zijn van de aarde verdaan. |