H1945 הוֹי
o wee, op!, gij, hui, ach, gij daar, och, wee
1 Koningen 13:30 | En hij legde zijn dood lichaam in zijn graf; en zij maakten over hem een weeklage: Ach, mijn broeder! |
Jesaja 1:4 | Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israels gelasterd, zij hebben zich vervreemd, [wijkende] achterwaarts. |
Jesaja 1:24 | Daarom spreekt de Heere, HEERE der heirscharen, de Machtige Israëls: O wee! Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders. Ik zal Mij wreken van Mijn vijanden. |
Jesaja 5:8 | Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands! |
Jesaja 5:11 | Wee dengenen, die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, [en] vertoeven tot in de schemering, [totdat] de wijn hen heeft verhit! |
Jesaja 5:18 | Wee dengenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid, en de zonde als [met] dikke wagenzelen! |
Jesaja 5:20 | Wee dengenen, die het kwade goed heten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zoet stellen, en het zoete tot bitterheid! |
Jesaja 5:21 | Wee dengenen, die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn! |
Jesaja 5:22 | Wee dengenen, die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen! |
Jesaja 10:1 | Wee dengenen, die ongerechte inzettingen inzetten, en den schrijvers, die moeite voorschrijven; |
Jesaja 10:5 | Wee den Assyrier, [die] de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand! |
Jesaja 17:12 | Wee der veelheid der grote volken, die daar bruisen, gelijk de zeeen bruisen; en [wee] het geruis der natien, die daar ruisen, gelijk de geweldige wateren ruisen! |
Jesaja 18:1 | Wee het land, dat schaduwachtig is aan de frontieren, dat aan de zijde der rivieren van Morenland is; |
Jesaja 28:1 | Wee de hovaardige kroon der dronkenen van Efraim, welker heerlijk sieraad is een afvallende bloem, die daar is op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen van den wijn. |
Jesaja 29:1 | Wee Ariel, Ariel! de stad, [waarin] David gelegerd heeft; doet jaar tot jaar; laat ze feestofferen slachten. |
Jesaja 29:15 | Wee dengenen, die zich diep versteken willen voor den HEERE, [hun] raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons? |
Jesaja 30:1 | Wee den kinderen, die afvallen, spreekt de HEERE, om een raadslag te maken, maar niet uit Mij, en om [zich] met een bedekking te bedekken, maar niet [uit] Mijn Geest, om zonde tot zonde te doen; |
Jesaja 31:1 | Wee dengenen, die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden, en vertrouwen op wagenen, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israels, en zoeken den HEERE niet. |
Jesaja 33:1 | Wee u, gij verwoester, die niet verwoest zijt, en gij, die trouwelooslijk handelt, waar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, zal men trouwelooslijk tegen u handelen. |
Jesaja 45:9 | Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of [zal] uw werk [zeggen]: Hij heeft geen handen? |