Numeri 25:12 | Daarom spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes. |
Numeri 31:16 | Ziet, deze waren, door den raad van Bileam, den kinderen Israels, om oorzake der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering des HEEREN. |
Deuteronomium 5:24 | En zeidet: Zie, de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien, en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden des vuurs; dezen dag hebben wij gezien, dat God met den mens spreekt, en dat hij levend blijft. |
Deuteronomium 10:14 | Ziet, des HEEREN, uws Gods, is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde, en al wat daarin is. |
Deuteronomium 31:14 | En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, uw dagen zijn genaderd, om te sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de tent der samenkomst, dat Ik hem bevel geve. Zo ging Mozes, en Jozua, en zij stelden zich in de tent der samenkomst. |
Deuteronomium 31:27 | Want ik ken uw wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoe veel te meer na mijn dood! |
Jozua 9:25 | En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe, gelijk het goed en gelijk het recht is in uw ogen ons te doen. |
1 Samuel 3:4 | Dat de HEERE Samuel riep; en hij zeide: Zie, [hier] ben ik. |
1 Samuel 3:5 | En hij liep tot Eli en zeide: Zie, [hier] ben ik, want gij hebt mij geroepen. Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, keer weder, leg u neder. En hij ging heen en legde zich neder. |
1 Samuel 3:6 | Toen riep de HEERE Samuel wederom; en Samuel stond op; en ging tot Eli, en zeide: Zie, [hier] ben ik, want gij hebt mij geroepen. Hij dan zeide: Ik heb u niet geroepen, mijn zoon; keer weder, leg u neder. |
1 Samuel 3:8 | Toen riep de HEERE Samuel wederom, ten derde maal; en hij stond op, en ging tot Eli, en zeide: Zie, [hier] ben ik, want gij hebt mij geroepen. Toen verstond Eli, dat de HEERE den jongeling riep. |
1 Samuel 3:16 | Toen riep Eli Samuel, en zeide: Mijn zoon Samuel! Hij dan zeide: Zie, [hier] ben ik. |
1 Samuel 12:3 | Ziet, [hier] ben ik, betuigt tegen mij, voor den HEERE, en voor Zijn gezalfde, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven. |
1 Samuel 14:7 | Toen zeide zijn wapendrager tot hem: Doe al, wat in uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. |
1 Samuel 14:43 | Saul dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs geproefd, met het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie [hier] ben ik, moet ik sterven? |
1 Samuel 22:12 | En Saul zeide: Hoor nu, gij, zoon van Ahitub! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik, mijn heer! |
1 Samuel 25:19 | En zij zeide tot haar jongelingen: Trekt heen voor mijn aangezicht; ziet, ik kom achter ulieden; doch haar man Nabal gaf zij het niet te kennen. |
2 Samuel 1:7 | Zo zag hij achter zich om, en zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, [hier] ben ik. |
2 Samuel 5:1 | Toen kwamen alle stammen van Israel tot David te Hebron; en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. |
2 Samuel 12:11 | Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de ogen dezer zon. |