H2026 הָרַג
gedoden, doden, verslagenen, moordenaar (, ombrengen, doodslaan, doodslager
Nehemia 6:10 | Als ik nu kwam in het huis van Semaja, den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabeel (hij nu was besloten), zo zeide hij: Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, en laat ons de deuren des tempels toesluiten; want zij zullen komen om u te doden, ja, bij nacht zullen zij komen, om u te doden. |
Nehemia 9:26 | Maar zij zijn wederspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uw wet achter hun rug geworpen, en Uw profeten gedood die tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren gedaan. |
Esther 3:13 | De brieven nu werden gezonden door de hand der lopers tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, op den dertienden der twaalfde maand (deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. |
Esther 7:4 | Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, dat men [ons] verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren verkocht geweest, ik zou gezwegen hebben, ofschoon de onderdrukker de schade des konings geenszins zou kunnen vergoeden. |
Esther 8:11 | Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen, en voor hun leven te staan, om te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit te roven; |
Esther 9:6 | En in den burg Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen. |
Esther 9:10 | De tien zonen van Haman, den zoon van Hammedatha, den vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet aan den roof. |
Esther 9:11 | Ten zelfden dage kwam voor den koning het getal der gedoden op den burg Susan. |
Esther 9:12 | En de koning zeide tot de koningin Esther: Te Susan op den burg hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman; wat hebben zij in al de andere landschappen des konings gedaan? Wat is nu uw bede? en het zal u gegeven worden; of wat is verder uw verzoek? het zal geschieden. |
Esther 9:15 | En de Joden, die te Susan waren, vergaderden ook op den veertienden dag der maand Adar, en zij doodden te Susan driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof. |
Esther 9:16 | De overige Joden nu, die in de landschappen des konings waren, vergaderden, opdat zij stonden voor hun leven, en rust hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof. |
Job 5:2 | Want den dwaze brengt de toornigheid om, en de ijver doodt den slechte. |
Job 20:16 | Het vergif der adderen zal hij zuigen; de tong der slang zal hem doden. |
Psalm 10:8 | Hij zit in de achterlage der hoeven, in verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen zich tegen den arme. |
Psalm 44:23 | Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. |
Psalm 59:12 | Dood hen niet, opdat mijn volk [het] niet vergete; doe hen omzwerven door Uw macht, en werp hen neder, o Heere, ons Schild! |
Psalm 78:31 | Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten doodde, en de uitgelezenen van Israel nedervelde. |
Psalm 78:34 | Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg; |
Psalm 78:47 | Hij doodde hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen hagelsteen. |
Psalm 94:6 | De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen. |