H2308 חָדַל
verlaten, ontbreken, laten het -, nalaten (het -), aflaten, ophouden, staken
1 Samuel 9:5 | Toen zij in het land van Zuf kwamen, zeide Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en laat ons wederkeren; dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate, en voor ons bekommerd zij. |
1 Samuel 12:23 | Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg leren. |
1 Samuel 23:13 | Toen maakte zich David en zijn mannen op, omtrent zeshonderd man, en zij gingen uit Kehila, en zij gingen heen, waar zij konden gaan. Toen aan Saul geboodschapt werd, dat David uit Kehila ontkomen was, zo hield hij op uit te trekken. |
1 Koningen 15:21 | En het geschiedde, als Baesa [zulks] hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te Thirza. |
1 Koningen 22:6 | Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, omtrent vierhonderd man, en hij zeide tot hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want de HEERE zal ze in de hand des konings geven. |
1 Koningen 22:15 | Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij [het] nalaten? En hij zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand des konings geven. |
2 Kronieken 16:5 | En het geschiedde, als Baesa [zulks] hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en zijn werk staakte. |
2 Kronieken 18:5 | Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de hand des konings geven. |
2 Kronieken 18:14 | Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden. |
2 Kronieken 25:16 | En het geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft men u tot des konings raadgever gesteld? Houd gij op; waarom zouden zij u slaan? Toen hield de profeet op, en zeide: Ik merk, dat God besloten heeft u te verderven, dewijl gij dit gedaan, en naar mijn raad niet gehoord hebt. |
2 Kronieken 35:21 | Toen zond [hij] boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met u te doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij u niet verderve. |
Job 3:17 | Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; |
Job 7:16 | Ik versmaad ze, ik zal toch in der eeuwigheid niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid. |
Job 10:20 | Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; |
Job 14:6 | Wend U van hem af, dat hij rust hebbe, totdat hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe. |
Job 14:7 | Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden. |
Job 16:6 | Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg? |
Job 19:14 | Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. |
Psalm 36:4 | De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen. |
Psalm 49:9 | (Want de verlossing hunner ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden); |