1 Samuel 20:14 | En zult gij niet, indien ik dan nog leve, ja, zult gij niet de weldadigheid des HEEREN aan mij doen, dat ik niet sterve? |
1 Samuel 20:21 | En zie, ik zal den jongen zenden, [zeggende]: Ga heen, zoek de pijlen, indien ik uitdrukkelijk tot den jongen zeg: Zie, de pijlen zijn van u af en herwaarts, neem hem; en kom gij, want er is vrede voor u, en er is geen ding, [zo waarlijk] de HEERE leeft! |
1 Samuel 25:6 | En zult alzo zeggen tot dien welvarende: Vrede zij u, en uw huize zij vrede, en alles, wat gij hebt, zij vrede! |
1 Samuel 25:26 | En nu, mijn heer! [zo waarachtig als] de HEERE leeft, en uw ziel leeft, het is de HEERE, Die u verhinderd heeft van te komen met bloedstorting, dat uw hand u zou verlossen; en nu, dat als Nabal worden uw vijanden, en die tegen mijn heer kwaad zoeken! |
1 Samuel 25:29 | Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns heren ingebonden zijn in het bundeltje der levenden bij den HEERE, uw God; maar de ziel uwer vijanden zal Hij slingeren uit het midden van de holligheid des slingers. |
1 Samuel 25:34 | Want voorzeker, [het is zo waarachtig als] de HEERE, de God Israels, leeft, Die mij verhinderd heeft, van u kwaad te doen, dat, ten ware dat gij u gehaast hadt, en mij tegemoet gekomen waart, zo ware van Nabal niemand, die mannelijk is, overgebleven tot het morgenlicht! |
1 Samuel 26:10 | Verder zeide David: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, maar de HEERE zal hem slaan, of zijn dag zal komen, dat hij zal sterven, of hij zal in een strijd trekken, dat hij omkome. |
1 Samuel 26:16 | Deze zaak, die gij gedaan hebt, is niet goed; [zo waarachtig als] de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des konings is, en de waterfles, die aan zijn hoofdeinde was. |
1 Samuel 28:10 | Saul nu zwoer haar bij den HEERE, zeggende: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, indien u een straf om deze zaak zal overkomen! |
1 Samuel 29:6 | Toen riep Achis David, en zeide tot hem: [Het is zo waarachtig als] de HEERE leeft, dat gij oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met mij in het leger is goed in mijn ogen; want ik heb geen kwaad bij u gevonden, van dien dag af, dat gij tot mij zijt gekomen, tot dezen dag toe; maar gij zijt niet aangenaam in de ogen der vorsten. |
2 Samuel 1:23 | Saul en Jonathan, die beminden, en die liefelijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden; zij waren lichter dan arenden, zij waren sterker dan leeuwen. |
2 Samuel 2:27 | En Joab zeide: [Zo waarachtig als] God leeft, ten ware dat gij gesproken hadt, zekerlijk het volk zou al toen van den morgen af weggevoerd zijn geweest, een iegelijk van zijn broeder te vervolgen! |
2 Samuel 4:9 | Maar David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet, en zeide tot hen: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft! |
2 Samuel 11:11 | En Uria zeide tot David: De ark, en Israel, en Juda blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw te liggen? [Zo waarachtig als] gij leeft en uw ziel leeft, indien ik deze zaak doen zal! |
2 Samuel 12:5 | Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods! |
2 Samuel 12:18 | En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen. |
2 Samuel 12:21 | Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des levenden kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten. |
2 Samuel 12:22 | En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. |
2 Samuel 14:11 | En zij zeide: De koning gedenke toch aan den HEERE, uw God, dat de bloedwrekers niet te vele worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, indien er een van de haren uws zoons op de aarde zal vallen! |
2 Samuel 14:19 | En de koning zeide: Is Joabs hand met u in dit alles? En de vrouw antwoordde en zeide: [Zo waarachtig als] uw ziel leeft, mijn heer koning, indien iemand ter rechter- of ter linkerhand zou kunnen afwijken van alles, wat mijn heer de koning gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij geboden, en die heeft al deze woorden in den mond uwer dienstmaagd gelegd; |