H2498 חָלַף
voorbijgaan, doorboren, opschieten, voorbijglijden, veranderen, putten, begeven zich -, verwisselen,
Genesis 31:7 | Maar uw vader heeft bedriegelijk met mij gehandeld, en heeft mijn loon tien malen veranderd; doch God heeft hem niet toegelaten, om mij kwaad te doen. |
Genesis 31:41 | Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochteren, en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd. |
Genesis 35:2 | Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen; |
Genesis 41:14 | Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao. |
Leviticus 27:10 | Hij zal niet vermangelen, noch hetzelve verwisselen, een goed voor een kwaad, of een kwaad voor een goed; indien hij nochtans een beest voor een beest enigszins verwisselt, zo zal dit, en wat daarvoor verwisseld is, heilig zijn. |
Richteren 5:26 | Haar hand sloeg zij aan den nagel, en haar rechterhand aan den hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera; zij streek zijn hoofd af, als zij zijn slaap had doornageld en doordrongen. |
1 Samuel 10:3 | Als gij u van daar en verder aan begeeft, en zult komen tot aan Elon-thabor, daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God naar Beth-el; een, dragende drie bokjes, en een, dragende drie bollen broods, en een, dragende een fles wijn. |
2 Samuel 12:20 | Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste [brood]; en zij zetten hem brood voor, en hij at. |
Job 4:15 | Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. |
Job 9:11 | Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken. |
Job 9:26 | Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt. |
Job 11:10 | Indien Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? |
Job 14:7 | Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden. |
Job 20:24 | Hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, de stalen boog zal hem doorschieten. |
Job 29:20 | Mijn heerlijkheid was nieuw bij mij, en mijn boog veranderde zich in mijn hand. |
Psalm 90:5 | Gij overstroomt hen; zij zijn [gelijk] een slaap; in den morgenstond zijn zij gelijk het gras, [dat] verandert; |
Psalm 90:6 | In den morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort. |
Psalm 102:27 | Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. |
Hooglied 2:11 | Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan; |
Jesaja 2:18 | En elkeen der afgoden zal ganselijk vergaan. |