H2583 חָנָה
slaan het beleg - voor/erom, belager, een leger slaan, zich legeren, belegeren, afnemen
1 Kronieken 11:15 | En drie uit de dertig hoofden togen af naar den rotssteen tot David in de spelonk van Adullam; en het leger der Filistijnen had zich gelegerd in het dal Refaim. |
1 Kronieken 19:7 | Zodat zij zich huurden twee en dertig duizend wagenen; en de koning van Maacha en zijn volk kwamen en legerden zich voor Medeba; ook vergaderden de kinderen Ammons uit hun steden, en zij kwamen ten strijde. |
2 Kronieken 32:1 | Na deze geschiedenissen en derzelver bevestiging, kwam Sanherib, de koning van Assyrie, en toog in Juda, en legerde zich tegen de vaste steden, en dacht ze tot zich af te scheuren. |
Ezra 8:15 | En ik vergaderde hen aan de rivier, gaande naar Ahava, en wij legerden ons aldaar drie dagen; toen lette ik op het volk en de priesteren, en vond aldaar geen van de kinderen van Levi. |
Nehemia 11:30 | Zanoah, Adullam en haar dorpen, Lachis en haar akkers, Azeka en haar onderhorige plaatsen; en zij legerden zich van Ber-seba af tot aan het dal Hinnom. |
Job 19:12 | Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. |
Psalm 27:3 | Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop. |
Psalm 34:8 | [Cheth.] De Engel des HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit. |
Psalm 53:6 | Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, [waar] geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. |
Jesaja 29:1 | Wee Ariel, Ariel! de stad, [waarin] David gelegerd heeft; doet jaar tot jaar; laat ze feestofferen slachten. |
Jesaja 29:3 | Want Ik zal een leger in het rond om u slaan, en Ik zal u belegeren met bolwerken, en Ik zal vestingen tegen u opwerpen. |
Jeremia 50:29 | Laat [u] horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israels. |
Jeremia 52:4 | En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, [dat] Nebukadrezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en zij legerden zich tegen haar, en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
Nahum 3:17 | Uw gekroonden zijn als de sprinkhanen, en uw krijgsoversten als de grote kevers, die zich in de heiningmuren legeren in de koude der dagen; wanneer de zon opgaat, zo vliegen zij weg, alzo dat hun plaats onbekend is, waar zij geweest zijn. |
Zacharia 9:8 | En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, vanwege het heirleger, vanwege den doorgaande, en vanwege den wederkerende, opdat de drijver niet meer door hen doorga; want nu heb Ik [het] met Mijn ogen aangezien. |