H2671 חֵץ
schacht, boogschutters, schutters, pijl, moordpijl, wonde
Genesis 49:23 | De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat; |
Numeri 24:8 | God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van een eenhoorn; hij zal de heidenen, zijn vijanden, verteren, en hun gebeente breken, en met zijn pijlen doorschieten. |
Deuteronomium 32:23 | Ik zal kwaden over hen hopen; Mijn pijlen zal Ik op hen verschieten. |
Deuteronomium 32:42 | Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten; van het bloed des verslagenen en des gevangenen, van het hoofd af zullen er wraken des vijands zijn. |
1 Samuel 17:7 | En de schacht zijner spies was als een weversboom, en het lemmer zijner spies was van zeshonderd sikkelen ijzers; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht. |
2 Samuel 22:15 | En Hij zond pijlen uit en verstrooide ze; bliksemen en verschrikte ze. |
2 Koningen 13:15 | En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog en pijlen. |
2 Koningen 13:17 | En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. En hij zeide: Het is een pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der verlossing tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in Afek, tot verdoens toe. |
2 Koningen 19:32 | Daarom zo zegt de HEERE van den koning van Assyrie: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij [met] geen schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen. |
1 Kronieken 12:2 | Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpende, en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin. |
Job 6:4 | Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. |
Job 34:6 | Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding. |
Psalm 7:14 | En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen. |
Psalm 11:2 | Want ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte. |
Psalm 18:15 | En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze. |
Psalm 38:3 | Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. |
Psalm 45:6 | Uw pijlen zijn scherp; volken zullen onder U vallen; [zij treffen] in het hart van des Konings vijanden. |
Psalm 57:5 | Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig [onder] stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard. |
Psalm 58:8 | Laat hen smelten als water, laat hen daarhenen drijven; legt hij zijn pijlen aan, laat hen zijn, alsof zij afgesneden waren. |
Psalm 64:4 | Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen [als] hun pijl; |