Jozua 11:1 | Het geschiedde daarna, als Jabin, de koning van Hazor, dit hoorde, zo zond hij tot Jobab, den koning van Madon, en tot den koning van Simron, en tot den koning van Achsaf, |
Jozua 11:10 | En Jozua keerde weder ter zelver tijd, en hij nam Hazor in, en haar koning sloeg hij met het zwaard; want Hazor was te voren het hoofd van al deze koninkrijken. |
Jozua 11:11 | En zij sloegen alle ziel, die daarin was, met de scherpte des zwaards, die verbannende; er bleef niets over, dat adem had; en Hazor verbrandde hij met vuur. |
Jozua 11:13 | Alleenlijk verbrandden de Israelieten geen steden, die op haar heuvelen stonden, behalve Hazor alleen; dat verbrandde Jozua. |
Jozua 12:19 | De koning van Madon, een; de koning van Hazor, een; |
Jozua 15:23 | En Kedes, en Hazor, en Jithnan, |
Jozua 15:25 | En Hazor-hadattha, en Kerioth-hezron, (dat is Hazor), |
Jozua 19:36 | En Adama, en Rama, en Hazor, |
Richteren 4:2 | Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaanieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. |
Richteren 4:17 | Maar Sisera vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jael, de huisvrouw van Heber, den Keniet; want er was vrede tussen Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet. |
1 Samuel 12:9 | Maar zij vergaten den HEERE, hun God; zo verkocht Hij hen in de hand van Sisera, den krijgsoverste, te Hazor, en in de hand der Filistijnen, en in de hand van den koning der Moabieten, die tegen hen streden. |
1 Koningen 9:15 | Dit is nu de oorzaak van het uitschot, dat de koning Salomo deed opkomen, om het huis des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor, en Megiddo, en Gezer. |
2 Koningen 15:29 | In de dagen van Pekah, den koning van Israel, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrie, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrie. |
Nehemia 11:33 | Hazor, Rama, Gitthaim, |
Jeremia 49:28 | Tegen Kedar, en tegen de koninkrijken van Hazor, die Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, zegt de HEERE alzo: Maakt u op, trekt op tegen Kedar, en verstoort de kinderen van het oosten. |
Jeremia 49:30 | Vliedt, zwerft fluks henen weg, woont in diepe [plaatsen], gij inwoners van Hazor! spreekt de HEERE; want Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft een raadslag tegen ulieden beraadslaagd, en een gedachte tegen hen gedacht. |
Jeremia 49:33 | En Hazor zal worden tot een drakenwoning, een verwoesting tot in eeuwigheid; niemand zal daar wonen, en geen mensenkind daarin verkeren. |