H3051 יָהַב
geven, voorzien, toeschrijven, komen

Bijbelteksten

Genesis 11:3En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem.
Genesis 11:4En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden!
Genesis 11:7Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore.
Genesis 29:21Toen zeide Jakob tot Laban: Geef mijn huisvrouw, want mijn dagen zijn vervuld, dat ik tot haar inga.
Genesis 30:1Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood.
Genesis 38:16En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat?
Genesis 47:15Als nu het geld uit Egypteland en uit het land Kanaan verdaan was, kwamen al de Egyptenaars tot Jozef, zeggende: Geef ons brood; want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven? want het geld ontbreekt;
Genesis 47:16En Jozef zeide: Geeft uw vee, zo zal ik het u geven voor uw vee, indien het geld ontbreekt.
Exodus 1:10Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke.
Deuteronomium 1:13Neemt u wijze, en verstandige, en ervarene mannen, van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stelle.
Deuteronomium 32:3Want ik zal den Naam des HEEREN uitroepen; geeft onzen God grootheid!
Jozua 18:4Geeft voor ulieden drie mannen van elken stam, dat ik ze heenzende, en zij zich opmaken, en het land doorwandelen, en beschrijven hetzelve naar hun erven, en [weder] tot mij komen.
Richteren 1:15En zij zeide tot hem: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf Kaleb haar hoge wellingen en lage wellingen.
Richteren 20:7Ziet, gij allen zijt kinderen Israels, geeft hier voor ulieden woord en raad!
Ruth 3:15Voorts zeide hij: Lang den sluier, die op u is, en houd dien; en zij hield hem; en hij mat zes [maten] gerst, en legde ze op haar; daarna ging hij in de stad.
1 Samuel 14:41Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israels: Toon den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging [vrij] uit.
2 Samuel 11:15En hij schreef in dien brief, zeggende: Stel Uria vooraan tegenover den sterksten strijd, en keer van achter hem af, opdat hij geslagen worde en sterve.
2 Samuel 16:20Toen zeide Absalom tot Achitofel: Geeft onder ulieden raad, wat zullen wij doen?
1 Kronieken 16:28Geeft den HEERE, gij, geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte.
1 Kronieken 16:29Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt offer, en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken