Psalm 69:4 | Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God. |
Psalm 71:14 | Doch ik zal geduriglijk hopen, en zal al Uw lof nog groter maken. |
Psalm 119:43 | En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. |
Psalm 119:49 | Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht [gesproken], op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. |
Psalm 119:74 | Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. |
Psalm 119:81 | Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. |
Psalm 119:114 | Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. |
Psalm 119:147 | Ik ben de [morgen]schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt. |
Psalm 130:5 | Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord. |
Psalm 130:7 | Israel hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. |
Psalm 131:3 | Israel hope op den HEERE van nu aan tot in der eeuwigheid. |
Psalm 147:11 | De HEERE heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen. |
Jesaja 42:4 | Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten. |
Jesaja 51:5 | Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit, en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten, en op Mijn arm zullen zij hopen. |
Klaagliederen 3:21 | [Zain.] Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen; |
Klaagliederen 3:24 | [Cheth.] De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. |
Ezechiel 13:6 | Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hope van het woord te zullen bevestigen. |
Ezechiel 19:5 | Zij nu ziende, dat zij in hope was geweest, [doch] haar verwachting verloren was, zo nam zij een [ander] van haar welpen, hetwelk zij [tot] een jongen leeuw stelde. |
Micha 5:6 | En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van den HEERE, als droppelen op het kruid, dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt. |
Micha 7:7 | Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen. |