H3198 יָכַח
tuchtigen, straffen, bestraffen, rechtspreken, berispen naarstiglijk -, berispen

Bijbelteksten

Genesis 20:16En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.
Genesis 21:25En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, dien Abimelechs knechten met geweld genomen hadden.
Genesis 24:14Zo geschiede, dat die jonge dochter, tot welke ik zal zeggen: Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kemelen drenken; diezelve [zij], die Gij Uw knecht Izak toegewezen hebt, en dat ik daaraan bekenne, dat Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt.
Genesis 24:44En zij tot mij zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen.
Genesis 31:37Als gij al mijn huisraad betast hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad uws huizes! Leg het hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen ons beiden.
Genesis 31:42Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij geweest was, zekerlijk, gij zoudt mij nu ledig weggezonden hebben! God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner handen aangezien, en heeft u gisteren nacht bestraft.
Leviticus 19:17Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen.
2 Samuel 7:14Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen.
2 Koningen 19:4Misschien zal de HEERE, uw God, horen al de woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie, gezonden heeft, om den levenden God te honen, en te schelden, met woorden, die de HEERE, uw God, gehoord heeft; hef dan een gebed op voor het overblijfsel, dat gevonden wordt.
1 Kronieken 12:17En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde, en zeide tot hen: Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zo zal mijn hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedriegelijk over te leveren, daar toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen zie het, en straffe het!
1 Kronieken 16:21Hij liet niemand toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, [zeggende:]
Job 5:17Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen niet.
Job 6:25O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, [dat] van ulieden is?
Job 6:26Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn?
Job 9:33Er is geen scheidsman tussen ons, [die] zijn hand op ons beiden leggen mocht.
Job 13:3Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust [mij] te verdedigen voor God.
Job 13:10Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt.
Job 13:15Ziet, [zo] Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
Job 15:3Bestraffende door woorden, [die] niet baten, en door redenen, met dewelke hij geen voordeel doet?
Job 16:21Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen voor zijn vriend.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs