H3205 יָלַד
baren, geboren worden, gewinnen, voortbrengen, vroedvrouw
Genesis 30:19 | En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon. |
Genesis 30:20 | En Lea zeide: God heeft mij, mij [heeft Hij] begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. |
Genesis 30:21 | En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. |
Genesis 30:23 | En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen! |
Genesis 30:25 | En het geschiedde, als Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. |
Genesis 30:39 | Als dan de kudde verhit werd bij de roeden, zo lammerde de kudde gesprenkelde, gespikkelde, en geplekte. |
Genesis 31:8 | Wanneer hij aldus zeide: De gespikkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden al de kudden gespikkelde; en wanneer hij alzo zeide: De gesprenkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden al de kudden gesprenkelde. |
Genesis 31:43 | Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters, en deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze mijn dochteren heden doen? of aan haar zonen, die zij gebaard hebben? |
Genesis 34:1 | En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit, om de dochteren van dat land te bezien. |
Genesis 35:16 | En zij reisden van Beth-el; en er was nog een kleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren. |
Genesis 35:17 | En het geschiedde, als zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet; want dezen zoon zult gij ook hebben! |
Genesis 35:26 | En de zonen van Zilpa, Lea's dienstmaagd: Gad en Aser. Deze zijn de zonen van Jakob, die hem geboren zijn in Paddan-aram. |
Genesis 36:4 | Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel. |
Genesis 36:5 | En Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan. |
Genesis 36:12 | En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. |
Genesis 36:14 | En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah. |
Genesis 38:3 | En zij werd bevrucht, en baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Er. |
Genesis 38:4 | Daarna werd zij weder bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Onan. |
Genesis 38:5 | En zij voer nog voort, en baarde een zoon, en noemde zijn naam Sela; doch hij was te Chezib, toen zij hem baarde. |
Genesis 38:27 | En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. |