H3605 כֹּל
alle, allerlei, allen, ieder, alwaar, al (wat), (een...) een, elke, alles wat, alles
Haggai 2:18 | Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer handen; en gij [keerdet] u niet tot Mij, spreekt de HEERE. |
Zacharia 1:11 | En zij antwoordden den Engel des HEEREN, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil. |
Zacharia 2:13 | Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning. |
Zacharia 4:2 | En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en ziet, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren; |
Zacharia 4:10 | Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. |
Zacharia 4:14 | Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan. |
Zacharia 5:3 | Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land; want een iegelijk, die steelt, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden; desgelijks een iegelijk, die [valselijk] zweert, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden. |
Zacharia 5:6 | En ik zeide: Wat is dat? En Hij zeide: Dit is een efa, die voortkomt. Verder zeide Hij: Dit is het oog over henlieden in het ganse land. |
Zacharia 6:5 | En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde. |
Zacharia 7:5 | Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende [maand], namelijk nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? |
Zacharia 7:14 | Maar Ik heb hen weggestormd onder alle heidenen, welke zij niet kenden; en het land werd achter hen verwoest, zodat er niemand doorging, noch wederkeerde; want zij stelden het gewenste land tot een verwoesting. |
Zacharia 8:10 | Want voor die dagen kwam des mensen loon te niet, en het loon van het vee was geen; en de uitgaande en de inkomende hadden geen vrede vanwege den vijand, want Ik zond alle mensen, een iegelijk tegen zijn naaste. |
Zacharia 8:12 | Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het overblijfsel dezes volks dit alles doen erven. |
Zacharia 8:17 | En denkt niet de een des anderen kwaad in ulieder hart; en hebt een valsen eed niet lief; want al deze zijn [dingen], die Ik haat, spreekt de HEERE. |
Zacharia 8:23 | Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, [dat] God met ulieden is. |
Zacharia 9:1 | De last van het woord des HEEREN over het land Chadrach en Damaskus, deszelfs rust; want de HEERE heeft een oog [over] den mens, gelijk [over] al de stammen Israels. |
Zacharia 10:4 | Van hetzelve zal de hoeksteen, van hetzelve zal de nagel, van hetzelve zal de strijdboog, te zamen zullen van hetzelve alle drijvers voortkomen. |
Zacharia 10:11 | En Hij zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij zal de golven in de zee slaan, en al de diepten der rivieren zullen verdrogen; dan zal de hoogmoed van Assur nedergeworpen worden, en de schepter van Egypte zal wegwijken. |
Zacharia 11:10 | En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had. |
Zacharia 12:2 | Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen [tot] een drinkschaal der zwijmeling allen volken rondom; ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem. |