H3605 כֹּל
alle, allerlei, allen, ieder, alwaar, al (wat), (een...) een, elke, alles wat, alles
Genesis 11:4 | En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! |
Genesis 11:6 | En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken? |
Genesis 11:8 | Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. |
Genesis 11:9 | Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. |
Genesis 12:3 | En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. |
Genesis 12:5 | En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan. |
Genesis 12:20 | En Farao gebood [zijn] mannen vanwege hem, en zij geleidden hem, en zijn huisvrouw, en alles wat hij had. |
Genesis 13:9 | Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand [kiest], zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan. |
Genesis 13:10 | En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar. |
Genesis 13:11 | Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander. |
Genesis 13:15 | Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. |
Genesis 14:3 | Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. |
Genesis 14:7 | Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde. |
Genesis 14:11 | En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokken weg. |
Genesis 14:16 | En hij bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hij weder, als ook de vrouwen, en het volk. |
Genesis 14:20 | En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. |
Genesis 14:23 | Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, [iets] neme! opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt! |
Genesis 15:10 | En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet. |
Genesis 16:12 | En hij zal een woudezel [van een] mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. |
Genesis 17:8 | En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. |