H3881 לֵוִיִּי
Leviet, Levieten, levitisch , Levietisch, Levi

Bijbelteksten

Richteren 19:1Het geschiedde ook in die dagen, als er geen koning was in Israel, dat er een Levietisch man was, verkerende als vreemdeling aan de zijden van het gebergte van Efraim, die zich een vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-juda.
Richteren 20:4Toen antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was, en zeide: Ik kwam met mijn bijwijf te Gibea, dewelke Benjamins is, om te vernachten.
1 Samuel 6:15En de Levieten namen de ark des HEEREN af en het koffertje, dat daarbij was, waarin de gouden kleinoden waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-semes offerden brandofferen, en slachtten slachtofferen den HEERE, op denzelven dag.
2 Samuel 15:24En ziet, Zadok was ook daar, en al de Levieten met hem, dragende de ark des verbonds van God, en zij zetten de ark Gods neder; en Abjathar klom op, totdat al het volk uit de stad geeindigd had over te gaan.
1 Koningen 8:4En zij brachten de ark des HEEREN en de tent der samenkomst opwaarts mitsgaders al de heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten brachten dezelve opwaarts.
1 Kronieken 6:19De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. En dit zijn de huisgezinnen der Levieten, naar hun vaderen.
1 Kronieken 6:48Hun broeders nu, de Levieten, waren gegeven tot allerlei dienst des tabernakels van het huis Gods.
1 Kronieken 6:64Alzo gaven de kinderen Israels aan de Levieten deze steden en haar voorsteden.
1 Kronieken 9:2De eerste inwoners nu, die in hun bezitting, in hun steden [kwamen], waren de Israelieten, de priesters, de Levieten, en de Nethinim.
1 Kronieken 9:14Van de Levieten nu waren Semaja, de zoon van Hasub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja, van de kinderen van Merari;
1 Kronieken 9:26Want in dat ambt waren vier overste poortiers, die Levieten waren; en zij waren over de kameren en over de schatten van het huis Gods.
1 Kronieken 9:31En Mattithja uit de Levieten, dewelke was de eerstgeborene van Sallum, den Korahiet, was in het ambt over het werk, dat in pannen gekookt wordt.
1 Kronieken 9:33[Uit] dezen zijn ook de zangers, hoofden der vaderen onder de Levieten in de kameren, dienstvrij; want dag en nacht was het op hen, in dat werk te zijn.
1 Kronieken 9:34Dit zijn de hoofden der vaderen onder de Levieten, hoofden in hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem.
1 Kronieken 13:2En David zeide tot de ganse gemeente van Israel: Indien het ulieden goeddunkt, en van den HEERE, onzen God, te zijn, laat ons ons uitbreiden, laat ons zenden aan onze overige broeders, in alle landen van Israel, en de priesters en Levieten, [die] met hen zijn in de steden, met haar voorsteden, opdat zij tot ons vergaderd worden.
1 Kronieken 15:2Toen zeide David: Niemand mag de ark Gods dragen, dan de Levieten; want die heeft de HEERE verkoren, om de ark Gods te dragen, en om Hem te dienen tot in der eeuwigheid.
1 Kronieken 15:4En David verzamelde de kinderen van Aaron en de Levieten.
1 Kronieken 15:11En David riep de priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriel, Asaja en Joel, Semaja, en Eliel, en Amminadab.
1 Kronieken 15:12En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods van Israel, opbrengt, ter [plaatse], [die] ik voor haar bereid heb.
1 Kronieken 15:14Zo heiligden zich dan de priesters en Levieten, om de ark des HEEREN, des Gods van Israel, op te brengen.

Mede mogelijk dankzij