H3899 לֶחֶם
eten, toonbrood, spijs, spijze, brood der toerichting, brood

Bijbelteksten

Nehemia 9:15En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hun honger, en hun water uit de steenrots voortgebracht voor hun dorst; en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uw hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven.
Nehemia 10:33Tot het brood der toerichting, en het gedurig spijsoffer, en tot het gedurig brandoffer, der sabbatten, der nieuwe maanden, tot de gezette hoogtijden, en tot de heilige dingen, en tot de zondofferen, om verzoening te doen over Israel; en [tot] alle werk van het huis onzes Gods.
Nehemia 13:2Omdat zij den kinderen Israels niet waren tegengekomen met brood en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd hadden, om hen te vloeken, hoewel onze God den vloek omkeerde in een zegen.
Job 3:24Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water.
Job 6:7Mijn ziel weigert [uw woorden] aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze.
Job 15:23Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis.
Job 20:14Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem zijn.
Job 22:7Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.
Job 24:5Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, [en] den jongeren.
Job 27:14Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden.
Job 28:5Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware.
Job 30:4Die ziltige kruiden plukten bij de struiken, en welker spijze was de wortel der jeneveren.
Job 33:20Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze;
Job 42:11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
Psalm 14:4Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, [alsof] zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.
Psalm 37:25[Nun.] Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood.
Psalm 41:10Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.
Psalm 42:4Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Psalm 53:5Hebben dan de werkers der ongerechtigheid geen kennis, die Mijn volk opeten, [alsof] zij brood aten? Zij roepen God niet aan.
Psalm 78:20Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin