Nehemia 3:11 | De andere mate verbeterden Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahath-moab; daartoe den Bakoventoren. |
Nehemia 3:25 | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis uitsteekt, die bij den voorhof der gevangenis is; na hem Pedaja, de zoon van Paros; |
Nehemia 3:26 | De Nethinim nu, [die] in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. |
Nehemia 3:27 | Daarna verbeterden de Thekoieten een andere maat; tegenover den groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. |
Nehemia 8:5 | En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattithja, en Sema, en Anaja, en Uria, en Hilkia, en Maaseja, aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedaja, en Misael, en Malchia, en Hasum, en Hasbaddana, Zacharja [en] Mesullam. |
Nehemia 12:38 | Het tweede dankkoor nu ging tegenover, en ik achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakoventoren, tot aan den breden muur; |
Nehemia 12:39 | En van boven de poort van Efraim, en boven de Oude poort, en boven de Vispoort, en den toren Hananeel, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort. |
Psalm 48:13 | Gaat rondom Sion, en omringt haar; telt haar torens; |
Psalm 61:4 | Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand. |
Spreuken 18:10 | De Naam des HEEREN is een Sterke Toren; de rechtvaardige zal daarhenen lopen, en in een Hoog Vertrek gesteld worden. |
Hooglied 4:4 | Uw hals is als Davids toren, die gebouwd is tot ophanging van wapentuig, waar duizend rondassen aan hangen, altemaal zijnde schilden der helden. |
Hooglied 5:13 | Zijn wangen zijn als een bed van specerijen, [als] welriekende torentjes; Zijn lippen zijn [als] lelien, druppende van vloeiende mirre. |
Hooglied 7:4 | Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn [als] de vijvers te Hesbon, bij de poort van Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet. |
Hooglied 8:10 | Ik ben een muur en mijn borsten zijn als torens. Toen was ik in Zijn ogen als een, die vrede vindt. |
Jesaja 2:15 | En tegen allen hogen toren, en tegen allen vasten muur; |
Jesaja 5:2 | En Hij heeft dien omtuind, en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant [met] edele wijnstokken; en Hij heeft in deszelfs midden een toren gebouwd, en ook een wijnbak daarin uitgehouwen; en Hij heeft verwacht, dat hij [goede] druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht. |
Jesaja 30:25 | En er zullen op allen hogen berg, en op allen verhevenen heuvel beekjes [en] watervlieten zijn, in den dag der grote slachting, wanneer de torens vallen zullen. |
Jesaja 33:18 | Uw hart zal de verschrikking overdenken, [zeggende:] Waar is de schrijver? Waar is de betaalsheer? Waar is hij, die de torens telt? |
Jeremia 31:38 | Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hananeel af tot aan de Hoekpoort. |
Ezechiel 26:4 | Die zullen de muren van Tyrus verderven, en haar torens afbreken; ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen, en zal haar tot een gladde steenrots maken. |