Genesis 23:3 | Daarna stond Abraham op van het aangezicht zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende: |
Genesis 23:4 | Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave. |
Genesis 23:6 | Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven. |
Genesis 23:8 | En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar, |
Genesis 23:11 | Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode. |
Genesis 23:13 | En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven. |
Genesis 23:15 | Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode. |
Genesis 25:8 | En Abraham gaf den geest en stierf, in goeden ouderdom, oud en [des levens] zat, en hij werd tot zijn volken verzameld. |
Genesis 25:17 | En dit zijn de jaren des levens van Ismael, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. |
Genesis 25:32 | En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven; en waartoe mij dan de eerstgeboorte? |
Genesis 26:9 | Toen riep Abimelech Izak, en zeide: Voorwaar, zie, zij is uw huisvrouw! hoe hebt gij dan gezegd: Zij is mijn zuster? En Izak zeide tot hem: Want ik zeide: Dat ik niet misschien om harentwil sterve. |
Genesis 26:11 | En Abimelech gebood het ganse volk, zeggende: Zo wie deze man of zijn huisvrouw aanroert, zal voorzeker gedood worden! |
Genesis 27:4 | En maak mij smakelijke spijzen, zo als ik die gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete; opdat mijn ziel u zegene, eer ik sterve. |
Genesis 30:1 | Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood. |
Genesis 33:13 | Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen teder zijn, en dat ik zogende schapen en koeien bij mij heb; indien men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de gehele kudde sterven. |
Genesis 35:8 | En Debora, de voedster van Rebekka, stierf, en zij werd begraven onder aan Beth-el; onder dien eik, welks naam hij noemde Allon-bachuth. |
Genesis 35:18 | En het geschiedde, als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. |
Genesis 35:19 | Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, hetwelk is Bethlehem. |
Genesis 35:29 | En Izak gaf den geest en stierf, en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem. |
Genesis 36:33 | En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats. |