1 Samuel 20:31 | Want al de dagen, die de zoon van Isai op den aardbodem leven zal, zo zult gij noch uw koninkrijk bevestigd worden; nu dan, schik heen, en haal hem tot mij, want hij is een kind des doods. |
1 Samuel 26:16 | Deze zaak, die gij gedaan hebt, is niet goed; [zo waarachtig als] de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des konings is, en de waterfles, die aan zijn hoofdeinde was. |
2 Samuel 1:23 | Saul en Jonathan, die beminden, en die liefelijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden; zij waren lichter dan arenden, zij waren sterker dan leeuwen. |
2 Samuel 3:33 | En de koning maakte een klage over Abner, en zeide: Is dan Abner gestorven, als een dwaas sterft? |
2 Samuel 6:23 | Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe. |
2 Samuel 12:5 | Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods! |
2 Samuel 15:21 | Maar Ithai antwoordde den koning, en zeide: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, en mijn heer de koning leeft, in de plaats, waar mijn heer de koning zal zijn, hetzij ten dode, hetzij ten leven, daar zal uw knecht voorzeker ook zijn! |
2 Samuel 19:28 | Want al mijns vaders huis is niet geweest, dan maar lieden des doods voor mijn heer den koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; wat heb ik dan meer voor gerechtigheid, en meer te roepen aan den koning? |
2 Samuel 20:3 | Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de koning de tien vrouwen, [zijn] bijwijven, die hij gelaten had, om het huis te bewaren, en deed ze in een huis van bewaring, en onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij waren opgesloten tot op den dag van haarlieder dood, levende als weduwen. |
2 Samuel 22:5 | Want baren des doods hadden mij omvangen; beken Belials verschrikten mij. |
2 Samuel 22:6 | Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij. |
1 Koningen 2:26 | En tot Abjathar, den priester, zeide de koning: Ga naar Anathoth, op uw akkers; want gij zijt een man des doods; maar op dezen dag zal ik u niet doden, omdat gij de ark des Heeren HEEREN voor het aangezicht van mijn vader David gedragen hebt, en omdat gij verdrukt zijt geweest, in alles, waarin mijn vader verdrukt was. |
1 Koningen 11:40 | Daarom zocht Salomo Jerobeam te doden; maar Jerobeam maakte zich op, en vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte, totdat Salomo stierf. |
2 Koningen 1:1 | En Moab viel van Israel af, na Achabs dood. |
2 Koningen 2:21 | Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp het zout daarin, en zeide: Zo zegt de HEERE: Ik heb dit water gezond gemaakt, er zal geen dood noch onvruchtbaarheid meer van worden. |
2 Koningen 3:5 | Maar het geschiedde, als Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van den koning van Israel afviel. |
2 Koningen 4:40 | Daarna schepten zij voor de mannen op om te eten; en het geschiedde, als zij aten van dat moes, dat zij riepen en zeiden: Man Gods, de dood is in den pot! En zij konden het niet eten. |
2 Koningen 14:17 | Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren. |
2 Koningen 15:5 | En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den dag zijns doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende het volk des lands. |
1 Kronieken 2:24 | En na den dood van Hezron, in Kaleb-efratha, heeft Abia, Hezrons huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa. |