H4270 מַחְסוֹר
poor, need, want, penury, lack, poverty
Deuteronomium 15:8 | Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt. |
Richteren 18:10 | (Als gij daarhenen komt, zo zult gij komen tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van ruimte) want God heeft het in uw hand gegeven; een plaats, alwaar geen gebrek is van enig ding, dat op de aarde is. |
Richteren 19:19 | Daar toch onze ezelen zowel stro als voeder hebben, en ook brood en wijn is voor mij, en voor uw dienstmaagd, en voor den jongen, [die] bij uw knechten is; er is aan geen ding gebrek. |
Richteren 19:20 | Toen zeide de oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, is toch bij mij; alleenlijk vernacht niet op de straat. |
Psalm 34:10 | [Jod.] Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen! want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. |
Spreuken 6:11 | Zo zal uw armoede [u] overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. |
Spreuken 11:24 | Er is een, die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek. |
Spreuken 14:23 | In allen smartelijken arbeid is overschot; maar het woord der lippen [strekt] alleen tot gebrek. |
Spreuken 21:5 | De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maar van een ieder, die haastig is, alleen tot gebrek. |
Spreuken 21:17 | Die blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden. |
Spreuken 22:16 | Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, [en] den rijke geeft, [komt] zekerlijk tot gebrek. |
Spreuken 24:34 | Zo zal uw armoede [u] overkomen [als] een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man. |
Spreuken 28:27 | Die den armen geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden. |