H4570 מַעְגָּל
wayside +, trench, goings, ways, path
1 Samuel 17:20 | Toen maakte zich David des morgens vroeg op, en hij liet de schapen bij den hoeder, en hij nam het op, en ging henen, gelijk als Isai hem bevolen had; en hij kwam aan den wagenburg, als het heir in slagorde uittoog, en men ten strijde riep. |
1 Samuel 26:5 | En David maakte zich op, en kwam aan de plaats, waar Saul zich gelegerd had, en David bezag de plaats, waar Saul lag, met Abner, den zoon van Ner, zijn krijgsoverste. En Saul lag in den wagenburg, en het volk was rondom hem gelegerd. |
1 Samuel 26:7 | Alzo kwamen David en Abisai tot het volk des nachts; en ziet, Saul lag te slapen in den wagenburg, en zijn spies stak in de aarde aan zijn hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom hem. |
Psalm 17:5 | Houdende mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen. |
Psalm 23:3 | Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. |
Psalm 65:12 | Gij kroont het jaar Uwer goedheid; en Uw voetstappen druipen van vettigheid. |
Psalm 140:6 | De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela. |
Spreuken 2:9 | Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, [en] alle goede pad. |
Spreuken 2:15 | Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; |
Spreuken 2:18 | Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. |
Spreuken 4:11 | Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen. |
Spreuken 4:26 | Weeg den gang uws voets, en laat al uw wegen wel gevestigd zijn. |
Spreuken 5:6 | Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, [dat] gij het niet merkt. |
Spreuken 5:21 | Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen. |
Jesaja 26:7 | Het pad des rechtvaardigen is geheel effen, den gang des rechtvaardigen weegt Gij recht. |
Jesaja 59:8 | Den weg des vredes kennen zij niet; en er is geen recht in hun gangen; hun paden maken zij verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den vrede niet. |