Deuteronomium 20:19 | Wanneer gij een stad vele dagen zult belegeren, strijdende tegen haar, om die in te nemen, zo zult gij haar geboomte niet verderven, de bijl daaraan drijvende; want gij zult daarvan eten; daarom zult gij dat niet afhouwen, (want het geboomte van het veld is des mensen [spijze]), opdat het voor uw aangezicht kome tot een bolwerk. |
Deuteronomium 20:20 | Maar het geboomte, hetwelk gij kennen zult, dat het geen geboomte ter spijze is, dat zult gij verderven en afhouwen; en gij zult een bolwerk bouwen tegen deze stad, dewelke tegen u krijg voert, totdat zij ten onderga. |
Deuteronomium 28:53 | En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren, die u de HEERE, uw God, gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen |
Deuteronomium 28:55 | Dat hij niet aan een van die zal geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u in al uw poorten zal benauwen. |
Deuteronomium 28:57 | En dat om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar zonen, die zij gebaard zal hebben; want zij zal hen eten in het verborgene, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten. |
2 Koningen 24:10 | Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. |
2 Koningen 25:2 | Zo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. |
2 Kronieken 8:5 | Ook bouwde hij het hoge Beth-horon en het neder Beth-horon, vaste steden met muren, deuren en grendelen; |
2 Kronieken 11:5 | Rehabeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda. |
2 Kronieken 32:10 | Zo zegt Sanherib, de koning van Assyrie: Waarom vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem blijft in de vesting? |
Psalm 31:22 | Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt, [mij voerende als] in een vaste stad. |
Psalm 60:11 | Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? |
Jeremia 10:17 | Raap uw kramerij weg uit het land, gij inwoneres der vesting! |
Jeremia 19:9 | En Ik zal hunlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochteren doen eten, en zij zullen eten, een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering en in de benauwing, waarmede hen hun vijanden, en die hun ziel zoeken, benauwen zullen. |
Jeremia 52:5 | Alzo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. |
Ezechiel 4:2 | En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom. |
Ezechiel 4:3 | Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en gij zult ze belegeren. Dit zij den huize Israels een teken. |
Ezechiel 4:7 | Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren. |
Ezechiel 4:8 | En ziet, Ik zal dikke touwen aan u leggen, dat gij u niet omkeert van uw [ene] zijde tot uw [andere] zijde, totdat gij de dagen uwer belegering voleind hebt. |
Ezechiel 5:2 | Een derde deel zult gij in het midden der stad met vuur verbranden, nadat de dagen der belegering vervuld worden; dan zult gij een derde deel nemen, slaande met een zwaard rondom hetzelve, en een derde deel zult gij in den wind strooien; want Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. |