Genesis 30:30 | Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis? |
Exodus 8:9 | Doch Mozes zeide tot Farao: Heb de eer boven mij! Tegen wanneer zal ik voor u, en voor uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden, om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen, dat zij alleen in de rivier overblijven? |
Exodus 10:3 | Zo gingen Mozes en Aaron tot Farao, en zeiden tot hem: Zo zegt de HEERE, de God der Hebreeën: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. |
Exodus 10:7 | En de knechten van Farao zeiden tot hem: Hoe lang zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij den HEERE hun God dienen! weet gij nog niet, dat Egypte verloren is? |
Numeri 14:27 | Hoe lang zal [Ik] bij deze boze vergadering zijn, die tegen Mij zijn murmurerende? Ik heb gehoord de murmureringen van de kinderen Israels, waarmede zij tegen Mij zijn murmurerende. |
1 Samuel 1:14 | En Eli zeide tot haar: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen? Doe uw wijn van u. |
1 Samuel 16:1 | Toen zeide de HEERE tot Samuel: Hoe lang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israel? Vul uw hoorn met olie, en ga heen; Ik zal u zenden tot Isai, den Bethlehemiet; want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. |
2 Samuel 2:26 | Toen riep Abner tot Joab, en zeide: Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Weet gij niet, dat het in het laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het volk niet zeggen, dat zij wederkeren van hun broederen te vervolgen? |
1 Koningen 18:21 | Toen naderde Elia tot het ganse volk, en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baal is, volgt hem na! Maar het volk antwoordde hem niet een woord. |
Nehemia 2:6 | Toen zeide de koning tot mij, daar de koningin nevens hem zat: Hoe lang zal uw reis wezen, en wanneer zult gij wederkomen? En het behaagde den koning, dat hij mij zond, als ik hem zekeren tijd gesteld had. |
Job 7:4 | Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd. |
Psalm 6:4 | Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange? |
Psalm 41:6 | Mijn vijanden spreken kwaad van mij, [zeggende:] Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan? |
Psalm 42:3 | Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? |
Psalm 74:10 | Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren? |
Psalm 80:5 | O HEERE, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks? |
Psalm 82:2 | Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het aangezicht der goddelozen aannemen? Sela. |
Psalm 90:13 | Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. |
Psalm 94:3 | Hoe lang zullen de goddelozen, o HEERE! hoe lang zullen de goddelozen van vreugde opspringen? |
Psalm 94:8 | Aanmerkt, gij onvernuftigen onder het volk! en gij dwazen! wanneer zult gij verstandig worden? |