H5265 נָסַע
went, forward, remove, departed, journey, go away

Bijbelteksten

Numeri 33:42En zij verreisden van Zalmona, en legerden zich in Funon.
Numeri 33:43En zij verreisden van Funon, en legerden zich in Oboth.
Numeri 33:44En zij verreisden van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, in de landpale van Moab.
Numeri 33:45En zij verreisden van de heuvelen van [Abarim], en legerden zich in Dibon-gad.
Numeri 33:46En zij verreisden van Dibon-gad, en legerden zich in Almon-diblathaim.
Numeri 33:47En zij verreisden van Almon-diblathaim, en legerden zich in de bergen Abarim, tegen Nebo.
Numeri 33:48En zij verreisden van de bergen Abarim, en legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho.
Deuteronomium 1:7Keert u, en vertrekt, en gaat in het gebergte der Amorieten, en tot al hun geburen, in het vlakke veld, op het gebergte, en in de laagte, en in het zuiden, en aan de havens der zee; het land der Kanaanieten, en den Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier Frath.
Deuteronomium 1:19Toen vertogen wij van Horeb, en doorwandelden die gans grote en vreselijke woestijn, die gij gezien hebt, op den weg van het gebergte der Amorieten, gelijk de HEERE, onze God, ons geboden had; en wij kwamen tot Kades-barnea.
Deuteronomium 1:40Gij daarentegen, keert u, en reist naar de woestijn, den weg van de Schelfzee.
Deuteronomium 2:1Daarna keerden wij ons, en reisden naar de woestijn, den weg van de Schelfzee, gelijk de HEERE tot mij gesproken had, en wij togen om het gebergte Seir, vele dagen.
Deuteronomium 2:24Maakt u op, reist heen, en gaat over de beek Arnon; ziet, Ik heb Sihon, den koning van Hesbon, den Amoriet, en zijn land, in uw hand gegeven; begint te erven, en mengt u met hen in den strijd.
Deuteronomium 10:6(En de kinderen Israels reisden van Beeroth-bene-jaakan [en] Mosera. Aldaar stierf Aaron, en werd aldaar begraven; en zijn zoon Eleazar bediende het priesterambt in zijn plaats.
Deuteronomium 10:7Van daar reisden zij naar Gudgod, en van Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.)
Jozua 3:1Jozua dan maakte zich des morgens vroeg op, en zij reisden van Sittim, en kwamen tot aan de Jordaan, hij en al de kinderen Israels; en zij vernachtten aldaar, eer zij overtrokken.
Jozua 3:3En zij geboden het volk, zeggende: Wanneer gij de ark des verbonds des HEEREN, uws Gods, ziet, en de Levietische priesters dezelve dragende, verreist gijlieden ook van uw plaats, en volgt haar na;
Jozua 3:14En het geschiedde, toen het volk vertrok uit zijn tenten, om over de Jordaan te gaan, zo droegen de priesters de ark des verbonds voor het aangezicht des volks.
Jozua 9:17Want toen de kinderen Israels voorttogen, zo kwamen zij ten derden dage aan hun steden; hun steden nu waren Gibeon, en Chefira, en Beeroth, en Kirjath-jearim.
Richteren 16:3Maar Simson lag tot middernacht toe; toen stond hij op ter middernacht, en hij greep de deuren der stadspoort met de beide posten, en nam ze weg met den grendelboom, en legde ze op zijn schouderen, en droeg ze opwaarts op de hoogte des bergs, die in het gezicht van Hebron is.
Richteren 16:14En zij maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin der gevlochten [haarlokken], en den weversboom.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel