H5329 נָצַח
leidinggevend zijn, voor de koorleider/dirigent

Bijbelteksten

1 Kronieken 15:21En Mattithja, en Elifele, en Mikneja, en Obed-edom, en Jeiel, en Azazja, met harpen op de Scheminith, om den toon te versterken.
1 Kronieken 23:4Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zes duizend ambtlieden en rechters;
2 Kronieken 2:2En Salomo telde zeventig duizend lastdragende mannen, en tachtig duizend mannen, die houwen zouden in het gebergte; mitsgaders drie duizend en zes honderd opzieners over dezelve.
2 Kronieken 2:18En hij maakte uit dezelve zeventig duizend lastdragers, en tachtig duizend houwers in het gebergte, mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners, om het volk te doen arbeiden.
2 Kronieken 34:12En die mannen handelden trouwelijk in dit werk; en de bestelden over dezelve waren Jahath en Obadja, Levieten van de kinderen van Merari, mitsgaders Zacharia en Mesullam, van de kinderen der Kohathieten, om het werk voort te drijven; en die Levieten waren allen verstandig op instrumenten van muziek.
2 Kronieken 34:13Zij waren ook over de lastdragers, en de voortdrijvers van allen, die in enig werk arbeidden; want uit de Levieten waren schrijvers, en ambtlieden, en poortiers.
Ezra 3:8In het tweede jaar nu hunner aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealthiel, en Jesua, de zoon van Jozadak, en de overige hunner broederen, de priesters en de Levieten, en allen, die uit de gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten, van twintig jaren oud en daarboven, om opzicht te nemen over het werk van des HEEREN huis.
Ezra 3:9Toen stond Jesua, zijn zonen en zijn broederen, [en] Kadmiel met zijn zonen, kinderen van Juda, als een [man], om opzicht te hebben over degenen, die het werk deden aan het huis Gods, met de zonen van Henadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten.
Psalm 4:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.
Psalm 5:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechiloth.
Psalm 6:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith.
Psalm 8:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Gitthith.
Psalm 9:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Muth-labben.
Psalm 11:1[Een psalm] van David, voor den opperzangmeester. Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen [naar] ulieder gebergte, [als] een vogel?
Psalm 12:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith.
Psalm 13:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
Psalm 14:1[Een psalm] van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk [met hun] werk; er is niemand, die goed doet.
Psalm 18:1Voor den opperzangmeester, [een psalm] van David, de knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als hem de HEERE gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul.
Psalm 19:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
Psalm 20:1Een psalm van David, voor den opperzangmeester.

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin