Numeri 1:8 | Van Issaschar, Nethaneel, de zoon van Zuar. |
Numeri 2:5 | En nevens zal zich legeren de stam van Issaschar; en Nethaneel, de zoon van Zuar, zal de overste der zonen van Issaschar zijn. |
Numeri 7:18 | Op den tweeden dag offerde Nethaneel, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar. |
Numeri 7:23 | En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nethaneel, den zoon van Zuar. |
Numeri 10:15 | En over het heir van den stam der kinderen van Issaschar was Nethaneel, den zoon van Zuar. |
1 Kronieken 2:14 | Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde, |
1 Kronieken 15:24 | En Sebanja, en Josafat, en Nethanael, en Amasai, en Zecharja, en Benaja, en Eliezer, de priesters, trompetten met trompetten voor de ark Gods; en Obed-edom en Jehia waren poortiers der ark. |
1 Kronieken 24:6 | En Semaja, de zoon van Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; een vaderlijk huis werd genomen voor Eleazer, en desgelijks werd genomen voor Ithamar. |
1 Kronieken 26:4 | Obed-edom had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, en Sachar de vierde, en Nethaneel de vijfde. |
2 Kronieken 17:7 | In het derde jaar nu zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel, en tot Michaja, opdat men zou leren in de steden van Juda. |
2 Kronieken 35:9 | Daartoe Chonanja, en Semaja, en Nethaneel, zijn broeders, mitsgaders Hasabja, en Jeiel, en Jozabad, de oversten der Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen, vijf duizend [klein vee] en vijfhonderd runderen. |
Ezra 10:22 | En van de kinderen van Pashur: Eljoenai, Maaseja, Ismael, Nethaneel, Jozabad en Elasa. |
Nehemia 12:21 | Van Hilkia, Hasabja; van Jedaja, Nethaneel. |
Nehemia 12:36 | En zijn broeders, Semaja, en Azareel, Milalai, Gilalai, Maai, Nethaneel, en Juda, Hanani, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde, [ging] voor hun aangezicht heen. |