H5417 נְתַנְאֵל
Nethaneel

Bijbelteksten

Numeri 1:8Van Issaschar, Nethaneel, de zoon van Zuar.
Numeri 2:5En nevens zal zich legeren de stam van Issaschar; en Nethaneel, de zoon van Zuar, zal de overste der zonen van Issaschar zijn.
Numeri 7:18Op den tweeden dag offerde Nethaneel, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar.
Numeri 7:23En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nethaneel, den zoon van Zuar.
Numeri 10:15En over het heir van den stam der kinderen van Issaschar was Nethaneel, den zoon van Zuar.
1 Kronieken 2:14Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde,
1 Kronieken 15:24En Sebanja, en Josafat, en Nethanael, en Amasai, en Zecharja, en Benaja, en Eliezer, de priesters, trompetten met trompetten voor de ark Gods; en Obed-edom en Jehia waren poortiers der ark.
1 Kronieken 24:6En Semaja, de zoon van Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; een vaderlijk huis werd genomen voor Eleazer, en desgelijks werd genomen voor Ithamar.
1 Kronieken 26:4Obed-edom had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, en Sachar de vierde, en Nethaneel de vijfde.
2 Kronieken 17:7In het derde jaar nu zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel, en tot Michaja, opdat men zou leren in de steden van Juda.
2 Kronieken 35:9Daartoe Chonanja, en Semaja, en Nethaneel, zijn broeders, mitsgaders Hasabja, en Jeiel, en Jozabad, de oversten der Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen, vijf duizend [klein vee] en vijfhonderd runderen.
Ezra 10:22En van de kinderen van Pashur: Eljoenai, Maaseja, Ismael, Nethaneel, Jozabad en Elasa.
Nehemia 12:21Van Hilkia, Hasabja; van Jedaja, Nethaneel.
Nehemia 12:36En zijn broeders, Semaja, en Azareel, Milalai, Gilalai, Maai, Nethaneel, en Juda, Hanani, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde, [ging] voor hun aangezicht heen.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken