Genesis 3:21 | En de HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan. |
Genesis 27:16 | En de vellen van de geitenbokjes trok zij over zijn handen, en over de gladdigheid van zijn hals. |
Exodus 22:27 | Want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijn huid; waarin zou hij liggen? Het zal dan geschieden, wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen; want Ik ben genadig! |
Exodus 25:5 | En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, en sittimhout; |
Exodus 26:14 | Gij zult ook voor de tent een deksel maken van roodgeverfde ramsvellen, en daarover een deksel van dassenvellen. |
Exodus 29:14 | Maar het vlees des vars, en zijn vel, en zijn drek, zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. |
Exodus 34:29 | En het geschiedde, toen Mozes van den berg Sinai afging (de twee tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, als hij van den berg afging), zo wist Mozes niet, dat het vel zijns aangezichts glinsterde, toen Hij met hem sprak. |
Exodus 34:30 | Als nu Aaron en al de kinderen Israëls Mozes aanzagen, ziet, zo glinsterde het vel zijns aangezichts; daarom vreesden zij tot hem toe te treden. |
Exodus 34:35 | Zo zagen dan de kinderen Israels het aangezicht van Mozes, dat het vel van het aangezicht van Mozes glinsterde; derhalve deed Mozes het deksel weder op zijn aangezicht, totdat hij inging om met Hem te spreken. |
Exodus 35:7 | En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, en sittimhout; |
Exodus 35:23 | En alle man, bij wien gevonden werd hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geiten[haar], en roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, die brachten ze. |
Exodus 36:19 | Ook maakte hij voor de tent een deksel van roodgeverfde ramsvellen, en daarover een deksel van dassenvellen. |
Exodus 39:34 | En het deksel van roodgeverfde ramsvellen, en het deksel van dassenvellen, en den voorhang van het deksel; |
Leviticus 4:11 | Maar de huid van dien var, en al zijn vlees, met zijn hoofd en met zijn schenkelen, en zijn ingewand, en zijn mest; |
Leviticus 7:8 | Ook de priester, die iemands brandoffer offert, die priester zal de huid des brandoffers hebben, dat hij geofferd heeft. |
Leviticus 8:17 | Maar den var met zijn huid, en zijn vlees, en zijn mest, heeft hij buiten het leger met vuur verbrand, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
Leviticus 9:11 | Doch het vlees, en de huid verbrandde hij met vuur buiten het leger. |
Leviticus 11:32 | Daartoe al hetgeen, waarop [iets] van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, [hetzij] van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, [of] alle vat, waarmede [enig] werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn. |
Leviticus 13:2 | Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel, of gezweer, of witte blaar zal zijn, welke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aaron, of tot een uit zijn zonen, de priesteren, gebracht worden. |
Leviticus 13:3 | En de priester zal de plaag in het vel des vleses bezien; zo het haar in die plaag [in] wit veranderd is, en het aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het is de plaag der melaatsheid; als de priester hem bezien zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren. |