H5921 עַל
on, over, both, beyond, for, in, upon, throughout, through, by
Genesis 7:3 | Ook van het gevogelte des hemels zeven [en] zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde. |
Genesis 7:4 | Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. |
Genesis 7:6 | Noach nu was zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was. |
Genesis 7:8 | Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt, |
Genesis 7:10 | En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren. |
Genesis 7:12 | En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten. |
Genesis 7:14 | Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel. |
Genesis 7:17 | En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. |
Genesis 7:18 | En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren. |
Genesis 7:19 | En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den gansen hemel zijn, bedekt werden. |
Genesis 7:21 | En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. |
Genesis 7:23 | Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. |
Genesis 7:24 | En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen. |
Genesis 8:1 | En God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte, en aan al het vee, dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil. |
Genesis 8:3 | Daartoe keerden de wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende, en de wateren namen af ten einde van honderd en vijftig dagen. |
Genesis 8:4 | En de ark rustte in de zevende maand, op den zeventienden dag der maand, op de bergen van Ararat. |
Genesis 8:7 | En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde verdroogd waren. |
Genesis 8:8 | Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren van boven den aardbodem. |
Genesis 8:9 | Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet; zo keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren waren op de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit, en nam haar, en bracht haar tot zich in de ark. |
Genesis 8:11 | En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gelicht waren. |