Nehemia 3:25 | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis uitsteekt, die bij den voorhof der gevangenis is; na hem Pedaja, de zoon van Paros; |
Psalm 7:18 | Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen. |
Psalm 9:3 | In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste! |
Psalm 18:14 | En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. |
Psalm 21:8 | Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid des Allerhoogsten zal hij niet wankelen. |
Psalm 46:5 | De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten. |
Psalm 47:3 | Want de HEERE, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde. |
Psalm 50:14 | Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften. |
Psalm 57:3 | Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal. |
Psalm 73:11 | Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? |
Psalm 77:11 | Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; [maar] de rechterhand des Allerhoogsten verandert. |
Psalm 78:17 | Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis. |
Psalm 78:35 | En gedachten, dat God hun Rotssteen was, en God, de Allerhoogste, hun Verlosser. |
Psalm 78:56 | Maar zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, en onderhielden Zijn getuigenissen niet. |
Psalm 82:6 | Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten; |
Psalm 83:19 | Opdat zij weten, dat Gij alleen met Uw Naam zijt de HEERE, de Allerhoogste over de ganse aarde. |
Psalm 87:5 | En van Sion zal gezegd worden: Die en die is daarin geboren; en de Allerhoogste Zelf zal hen bevestigen. |
Psalm 89:28 | Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. |
Psalm 91:1 | Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. |
Psalm 91:9 | Want Gij, HEERE! zijt mijn Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek; |