2 Kronieken 3:15 | Nog maakte hij voor het huis twee pilaren, van vijf en dertig ellen in lengte; en het kapiteel, dat op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. |
2 Kronieken 3:16 | Ook maakte hij ketenen, [als] in de aanspraakplaats, en hij zette ze op de hoofden der pilaren; daartoe maakte hij honderd granaatappelen, en zette ze tussen de ketenen. |
2 Kronieken 3:17 | En hij richtte de pilaren op voor aan den tempel, een ter rechterhand, en een ter linkerhand; en hij noemde den naam van den rechter Jachin, en den naam van den linker Boaz. |
2 Kronieken 4:12 | De twee pilaren, en de bollen, en de twee kapitelen, op het hoofd der pilaren; en de twee netten, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die op der pilaren hoofd waren; |
2 Kronieken 4:13 | En de vierhonderd granaatappelen tot de twee netten: twee rijen van granaatappelen tot elk net, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die boven op de pilaren waren. |
2 Kronieken 23:13 | En zij zag toe; en ziet, de koning stond bij zijn pilaar, aan den ingang; en de oversten en de trompetten waren bij den koning; en al het volk des lands was blijde, en blies met de trompetten; en de zangers waren er met muzikale instrumenten, en gaven te kennen, dat men lofzingen zou; toen verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! |
Nehemia 9:12 | En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen. |
Nehemia 9:19 | Hebt Gij hen nochtans door Uw grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn; de wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen. |
Esther 1:6 | Er waren witte, groene en hemelsblauwe [behangselen], gevat aan fijn linnen en purperen banden, in zilveren ringen, en [aan] marmeren pilaren; de bedsteden waren van goud en zilver, op een vloer van porfier[steen], en van marmer, en albast, en kostelijke stenen. |
Job 9:6 | Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; |
Job 26:11 | De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. |
Psalm 75:4 | Het land en al zijn inwoners waren versmolten; [maar] ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela. |
Psalm 99:7 | Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, [die] Hij hun gegeven had. |
Spreuken 9:1 | De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. |
Hooglied 3:10 | De pilaren derzelve maakte hij [van] zilver, haar vloer [van] goud, haar gehemelte [van] purper; het binnenste was bespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem. |
Hooglied 5:15 | Zijn schenkelen zijn [als] marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen. |
Jeremia 1:18 | Want zie, Ik stel u heden tot een vaste stad, en tot een ijzeren pilaar, en tot koperen muren tegen het ganse land; tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesteren, en tegen het volk van het land. |
Jeremia 27:19 | Want zo zegt de HEERE der heirscharen, van de pilaren, en van de zee, en van de stellingen, en van het overige der vaten, die in deze stad zijn overgebleven, |
Jeremia 52:17 | Verder braken de Chaldeen de koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden al het koper daarvan naar Babel. |
Jeremia 52:20 | De twee pilaren, de ene zee, en de twaalf koperen runderen, die in de plaats der stellingen waren, die de koning Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper daarvan, [te weten] van al deze vaten, was zonder gewicht. |