Genesis 32:30 | En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, [zeide hij,] ik heb God gezien [van] aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. |
Genesis 32:31 | En de zon rees hem op, als hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup. |
Richteren 8:8 | En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden. |
Richteren 8:9 | Daarom sprak hij ook tot de lieden van Pnuel, zeggende: Als ik met vrede wederkome, zal ik dezen toren afwerpen. |
Richteren 8:17 | En den toren van Pnuel wierp hij af, en doodde de lieden der stad. |
1 Koningen 12:25 | Jerobeam nu bouwde Sichem op het gebergte van Efraim, en woonde daarin, en toog van daar uit, en bouwde Penuel. |
1 Kronieken 4:4 | En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn de kinderen van Hur, den eerstgeborene van Efratha, den vader van Bethlehem. |
1 Kronieken 8:25 | En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak. |