H6721 צִידוֹן
Zidon, Sidon

Bijbelteksten

Genesis 10:15En Kanaan gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
Genesis 10:19En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zeboim, tot Lasa toe.
Genesis 49:13Zebulon zal aan de haven der zeeen wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
Jozua 11:8En de HEERE gaf hen in de hand van Israel, en zij sloegen hen, en joegen hen na tot groot Sidon toe, en tot Misrefoth-maim, en tot het dal Mizpa tegen het oosten; en zij sloegen hen, totdat zij geen overigen onder hen overlieten.
Jozua 19:28En Ebron, en Rehob, en Hammon, en Kana, tot aan groot Sidon.
Richteren 1:31Aser verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob;
Richteren 10:6Toen voeren de kinderen Israels voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baals, en Astharoth, en de goden van Syrie, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet.
Richteren 18:28En er was niemand, die hen verloste; want zij was verre van Sidon, en zij hadden niets met enigen mens te doen; en zij [lag] in het dal, dat bij Beth-rechob is. Daarna herbouwden zij de stad, en woonden daarin.
2 Samuel 24:6Voorts kwamen zij in Gilead, en in het lage land Hodsi; ook kwamen zij tot Dan-jaan, en rondom bij Sidon.
1 Koningen 17:9Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude.
1 Kronieken 1:13Kanaan nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
Jesaja 23:2Zwijgt, gij inwoners des eilands! gij, die de kooplieden van Sidon, over zee varende, vervulden,
Jesaja 23:4Word beschaamd, o Sidon! want de zee spreekt, [ja,] de sterkte der zee, zeggende: Ik heb geen barensnood gehad, ik heb ook niet gebaard, en ik heb geen jongelingen groot gemaakt, [en] geen jonge dochters opgebracht.
Jesaja 23:12En Hij heeft gezegd: Gij zult niet meer vrolijk huppelen, o gij verdrukte maagd, gij dochter van Sidon! Naar Chittim toe, maak u op, vaar over; ook zult gij aldaar geen rust hebben.
Jeremia 25:22En allen koningen van Tyrus, en allen koningen van Sidon; en den koningen der eilanden, die aan gene zijde der zee zijn.
Jeremia 27:3En zend ze tot den koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en tot den koning van Tyrus, en tot den koning van Sidon; door de hand der boden, die te Jeruzalem tot Zedekia, den koning van Juda, komen.
Jeremia 47:4Vanwege den dag, die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgeblevenen helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kafthor, verstoren.
Ezechiel 27:8De inwoners van Sidon en Arvad waren uw roeiers; uw wijzen, o Tyrus! [die] in u waren, die waren uw schippers.
Ezechiel 28:21Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Sidon, en profeteer tegen haar,
Ezechiel 28:22En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik [wil] aan u, o Sidon! en zal in het midden van u verheerlijkt worden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend, en in haar geheiligd zal zijn.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen