1 Kronieken 25:8 | En zij wierpen de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen, als de groten, den meester met den leerling. |
1 Kronieken 26:13 | En zij wierpen de loten, zo de kleinen als de groten, naar hun vaderlijke huizen, tot elke poort. |
2 Kronieken 15:13 | En al wie den HEERE, den God Israels, niet zou zoeken, zou gedood worden, van den kleine tot den grote, en van den man tot de vrouw toe. |
2 Kronieken 18:30 | De koning nu van Syrie had geboden aan de oversten der wagens, die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen. |
2 Kronieken 21:17 | Die togen op in Juda, en braken daarin, en voerden alle have weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook zijn kinderen, en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten werd, dan Joahaz, de kleinste zijner zonen. |
2 Kronieken 22:1 | En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia, zijn kleinsten zoon, koning in zijn plaats; want een bende, die met de Arabieren in het leger gekomen was, had al de eersten gedood. Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde. |
2 Kronieken 31:15 | En aan zijn hand waren Eden, en Minjamin, en Jesua, en Semaja, Amarja en Sechanja, in de steden der priesteren, met getrouwigheid, om aan hun broederen in de verdelingen, zowel aan de kleinen als de groten, uit te delen: |
2 Kronieken 34:30 | En de koning ging op in het huis des HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, mitsgaders de priesters en de Levieten, en al het volk, van den grote tot den kleine toe; en men las voor hun oren al de woorden van het boek des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was. |
2 Kronieken 36:18 | En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel. |
Esther 1:5 | Toen nu die dagen vervuld waren, maakte de koning een maaltijd al den volke, dat gevonden werd op den burg Susan, van den grootste tot den kleinste, zeven dagen lang, in het voorhof van den hof van het koninklijk paleis. |
Esther 1:20 | Als het bevel des konings, hetwelk hij doen zal in zijn ganse koninkrijk, (want het is groot) gehoord zal worden, zo zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de grootste tot de kleinste toe. |
Job 3:19 | De kleine en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer. |
Psalm 104:25 | Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. |
Psalm 115:13 | Hij zal zegenen, die den HEERE vrezen, de kleinen met de groten. |
Spreuken 30:24 | Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien. |
Prediker 9:14 | Er was een kleine stad, en weinig lieden waren daarin; en een groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde grote vastigheden tegen haar. |
Hooglied 2:15 | Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden [hebben] jonge druifjes. |
Hooglied 8:8 | Wij hebben een kleine zuster, die nog geen borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag, als men van haar spreken zal? |
Jesaja 11:6 | En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. |
Jesaja 22:24 | En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen en der afkomelingen, [ook] alle kleine vaten, van de vaten der bekers af, zelfs tot al de vaten der flessen. |