H7390 רַךְ
tender, weak, fainthearted +, soft, , one
Genesis 18:7 | En Abraham liep tot de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed, en hij gaf het aan den knecht, die haastte, om dat toe te maken. |
Genesis 29:17 | Doch Lea had tedere ogen; maar Rachel was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. |
Genesis 33:13 | Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen teder zijn, en dat ik zogende schapen en koeien bij mij heb; indien men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de gehele kudde sterven. |
Deuteronomium 20:8 | Daarna zullen de ambtlieden voortvaren te spreken tot het volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en week van hart is? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner broederen niet smelte, gelijk zijn hart. |
Deuteronomium 28:54 | Aangaande den man, die teder onder u, en die zeer wellustig geweest is, zijn oog zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben; |
Deuteronomium 28:56 | Aangaande de tedere en wellustige [vrouw] onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield; haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen haar zoon, en tegen haar dochter; |
2 Samuel 3:39 | Maar ik ben heden teder, en gezalfd ten koning, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder dan ik; de HEERE zal den boosdoener vergelden naar zijn boosheid. |
1 Kronieken 22:5 | Want David zeide: Mijn zoon Salomo is een jongeling en teder; en het huis, dat men den HEERE bouwen zal, zal men ten hoogste groot maken, tot een Naam en tot heerlijkheid in alle landen; ik zal hem nu [voorraad] bereiden. Alzo bereidde David [voorraad] in menigte voor zijn dood. |
1 Kronieken 29:1 | Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente: God heeft mijn zoon Salomo alleen verkoren, een jongeling en teder; dit werk daarentegen is groot, want het is geen paleis voor een mens, maar voor God, den HEERE. |
2 Kronieken 13:7 | Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken. |
Job 40:22 | Zal hij aan u veel smekingen maken? Zal hij zachtjes tot u spreken? |
Spreuken 4:3 | Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor het aangezicht mijner moeder. |
Spreuken 15:1 | Een zacht antwoord keert de grimmigheid af; maar een smartend woord doet den toorn oprijzen. |
Spreuken 25:15 | Een overste wordt door lankmoedigheid overreed; en een zachte tong breekt het gebeente. |
Jesaja 47:1 | Daal af, en zit in het stof, gij jonkvrouw, dochter van Babel! zit op de aarde, er is geen troon [meer], gij dochter der Chaldeen! want gij zult niet meer genaamd worden de tedere, noch de wellustige. |
Ezechiel 17:22 | Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook van den oppersten tak des hogen ceders nemen, dat Ik zetten zal; van het opperste zijner jonge takjes zal Ik een tederen afplukken, denwelken Ik op een hogen en verhevenen berg planten zal; |