H7626 שֵׁבֶט
staf, stok, roede

Bijbelteksten

Job 37:13Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.
Psalm 2:9Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
Psalm 23:4Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.
Psalm 45:7Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid.
Psalm 74:2Gedenk aan Uw vergadering, [die] Gij van ouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, [die] Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt.
Psalm 78:55En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer [hunner] erfenis, en deed de stammen Israels in hun tenten wonen.
Psalm 78:67Doch Hij verwierp de tent van Jozef, en den stam van Efraim verkoos Hij niet.
Psalm 78:68Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad.
Psalm 89:33Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen.
Psalm 105:37En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde.
Psalm 122:4Waarheen de stammen opgaan, de stammen des HEEREN, [tot] de getuigenis Israels, om den Naam des HEEREN te danken.
Psalm 125:3Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht.
Spreuken 10:13In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen de roede.
Spreuken 13:24Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg [met] tuchtiging.
Spreuken 22:8Die onrecht zaait, zal moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen.
Spreuken 22:15De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
Spreuken 23:13Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.
Spreuken 23:14Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden.
Spreuken 26:3Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten.
Spreuken 29:15De roede, en de bestraffing geeft wijsheid; maar een kind, dat [aan zichzelf] gelaten is, beschaamt zijn moeder.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech