1 Kronieken 7:11 | Alle dezen waren kinderen van Jediael, tot hoofden der vaderen, kloeke helden, zeventien duizend en tweehonderd, uitgaande in het heir ten strijde. |
1 Kronieken 9:13 | Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen hunner vaderen, duizend zevenhonderd en zestig, kloeke helden aan het werk van den dienst van het huis Gods. |
1 Kronieken 9:25 | En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende ten zevenden dage van tijd tot tijd, om met hen [te dienen]; |
1 Kronieken 10:12 | Zo maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen. |
1 Kronieken 12:25 | Van de kinderen van Simeon, kloeke helden ten heire, zeven duizend en honderd; |
1 Kronieken 12:27 | En Jehojada was overste der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd. |
1 Kronieken 12:34 | En uit Nafthali, duizend oversten, en bij hen met rondas en spies, zeven en dertig duizend. |
1 Kronieken 15:26 | Zo geschiedde het, doordien dat God de Levieten hielp, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, dat zij zeven varren en zeven rammen offerden. |
1 Kronieken 18:4 | En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen[paarden;] doch hij behield honderd wagens daarvan over. |
1 Kronieken 19:18 | Doch de Syriers vloden voor het aangezicht van Israel, en David versloeg van de Syriers zeven duizend wagenen, en veertig duizend mannen te voet; daartoe doodde hij Sofach, den krijgsoverste. |
1 Kronieken 24:15 | Het zeventiende voor Hezir, het achttiende voor Happizzes, |
1 Kronieken 25:24 | Het zeventiende voor Josbekasa; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 26:30 | Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het werk des HEEREN, en tot den dienst des konings. |
1 Kronieken 26:32 | En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend en zevenhonderd hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken des konings. |
1 Kronieken 29:4 | Drie duizend talenten gouds, van het goud van Ofir, en zeven duizend talenten gelouterd zilver, om de wanden der huizen te overtrekken; |
1 Kronieken 29:27 | De dagen nu, die hij geregeerd heeft over Israel, zijn veertig jaren; te Hebron regeerde hij zeven jaren, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig. |
2 Kronieken 7:8 | Salomo hield ook ter zelfder tijd het feest zeven dagen, en gans Israel met hem, een zeer grote gemeente, van den ingang af van Hamath, tot de rivier van Egypte. |
2 Kronieken 7:9 | En ten achtsten dage hielden zij een verbodsdag; want zij hielden de inwijding des altaars zeven dagen, en het feest zeven dagen. |
2 Kronieken 12:13 | Zo versterkte zich de koning Rehabeam in Jeruzalem, en regeerde; want Rehabeam was een en veertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaren in Jeruzalem, de stad, die de HEERE uit alle stammen van Israel verkoren had, om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naama, een Ammonietische. |
2 Kronieken 13:9 | Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, de zonen van Aaron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesteren gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen, die wordt priester dergenen, die geen goden zijn. |