H7686 שָׁגָה
dwalen, zwerven, afdwalen, zondigen, waggelen, verleiden
Leviticus 4:13 | Indien nu de gehele vergadering van Israel afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben [tegen] enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zoude gedaan worden, en zijn schuldig geworden; |
Numeri 15:22 | Voorts wanneer gijlieden afgedwaald zult zijn, en niet gedaan hebben al deze geboden, die de HEERE tot Mozes gesproken heeft; |
Deuteronomium 27:18 | Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen. |
1 Samuel 26:21 | Toen zeide Saul: Ik heb gezondigd; keer weder, mijn zoon David, want ik zal u geen kwaad meer doen, voor dat mijn ziel dezen dag dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk gedaan, en ik heb zeer grotelijks gedwaald. |
Job 6:24 | Leert mij, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb. |
Job 12:16 | Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet dwalen. |
Job 19:4 | Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. |
Psalm 119:10 | Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. |
Psalm 119:21 | Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. |
Psalm 119:118 | Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. |
Spreuken 5:19 | Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde. |
Spreuken 5:20 | En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen? |
Spreuken 5:23 | Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen. |
Spreuken 19:27 | Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. |
Spreuken 20:1 | De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn. |
Spreuken 28:10 | Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beerven. |
Jesaja 28:7 | En ook dwalen dezen van den wijn, en zij dolen van den sterken drank; de priester en de profeet dwalen van den sterken drank; zij zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen in het gezicht; zij waggelen in het gericht. |
Ezechiel 34:6 | Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt. |
Ezechiel 45:20 | Alzo zult gij ook doen op den zevenden in die maand; vanwege den afdwalende, en vanwege den slechte; alzo zult gijlieden het huis verzoenen. |