Richteren 16:25 | En het geschiedde, als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis; en hij speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de pilaren. |
Richteren 16:27 | Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als Simson speelde. |
1 Samuel 18:7 | En de vrouwen, spelende, antwoordden [elkander] en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden! |
2 Samuel 2:14 | En Abner zeide tot Joab: Laat zich nu de jongens opmaken, en voor ons aangezicht spelen. En Joab zeide: Laat hen zich opmaken. |
2 Samuel 6:5 | En David en het ganse huis Israëls speelden voor het aangezicht des HEEREN, met allerlei [snarenspel] van dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen, en met cimbalen. |
2 Samuel 6:21 | Maar David zeide tot Michal: Voor het aangezicht des HEEREN, Die mij verkoren heeft voor uw vader en voor zijn ganse huis, mij instellende tot een voorganger over het volk des HEEREN, over Israel; ja, ik zal spelen voor het aangezicht des HEEREN. |
1 Kronieken 13:8 | En David en gans Israel speelden voor het aangezicht Gods met alle macht, zo met liederen, als met harpen, en met luiten, en met trommelen, en met cimbalen, en met trompetten. |
1 Kronieken 15:29 | Het geschiedde nu, toen de ark des verbonds des HEEREN tot aan de stad Davids gekomen was, dat Michal, de dochter van Saul, door een venster keek, en den koning David zag, springende en spelende; zo verachtte zij hem in haar hart. |
2 Kronieken 30:10 | Zo gingen de lopers door, van stad tot stad, door het land van Efraim en Manasse, tot Zebulon toe; doch zij belachten hen, en bespotten hen. |
Job 5:22 | Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. |
Job 29:24 | Lachte ik hun toe, zij geloofden het niet; en het licht mijns aangezichts deden zij niet nedervallen. |
Job 30:1 | Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen. |
Job 39:10 | Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des drijvers hoort hij niet. |
Job 39:21 | Als het tijd is, verheft zij zich in de hoogte; zij belacht het paard en zijn rijder. |
Job 39:25 | Het belacht de vreze, en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard. |
Job 40:15 | Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar. |
Job 40:24 | Zult gij met hem spelen gelijk [met] een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters? |
Job 41:20 | De werpstenen worden [van hem] geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans. |
Psalm 2:4 | Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten. |
Psalm 37:13 | De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. |